2 Samuel 18

53) zeiden:

Te weten, bij zichzelven; dat is, dachten, horende van Davids vluchten uit Jeruzalem, en haastig passeren door de woestijn, dat zij ontwijfelbaar aldaar aan alles gebrek zouden hebben geleden; daarom hadden zij deze provisie bereid om hen te verversen.

54) in de woestijn.

Of, van de woestijn.

1) Ithai,

Zie boven, 2 Sam. 15:19.

2Sa 15.19
2) het hart

Dat is, zij zullen daarnaar niet vragen, zullen daarvan geen groot werk maken, want het is hun niet om ons, maar om uw persoon te doen.

3) maar [gij zijt]

Dat is, aan uw persoon is nu meer gelegen dan aan vele duizenden van ons. Vergelijk hiermede de woorden van Achitofel, boven 2 Sam. 17:2,3. Anders, al [waren] onzer, naardat wij nu [zijn], tienduizend maal meer.

2Sa 17.2,3

4) stad

Mahana‹m; gelijk boven, 2 Sam. 17:24,27.

2Sa 17.24,27

5) ter hulpe zijt.

Hebreeuws, om te helpen; wanneer wij zouden mogen verlegen zijn.

6) wat goed is in uw ogen.

Dat is, wat u behaagt, of goeddunkt.

7) aan de zijde van de poort,

Of, op de plaats, tussen de twee poorten, onder 2 Sam. 18:24. Hebreeuws eigenlijk, hand, maar van zulk een gebruik dezes woords, zie Deut. 23:12, en onder 2 Sam. 18:18, en elders.

2Sa 18.24 De 23.12 2Sa 18.18
8) Isra‰l tegemoet,

Dat is, Absalom en zijn volk, die hier doorgaans Isra‰l worden genoemd, ten aanzien dat verre het merendeel van Isra‰l bij hem was.

9) Efraims woud.

Dit woud was niet ver van Mahana‹m gelegen, aan de oostzijde van de Jordaan in Gilead, in den stam Gad; maar heeft den naam van Efra‹ms woud, [zoals enigen menen] gekregen van Efra‹ms nederlaag, ten tijde van Jeftha den Gileadiet. Zie Richt. 12:14,5. Efra‹ms land was aan de westzijde van de Jordaan, in het land Kana„n.

Jud 12.14,5
10) twintig duizend.

Der Isra‰lieten, die van Davids volk geslagen werden.

11) verteerde

Dat is, die in het woud vluchtende, of gedreven zijnde, daarin omkwamen, zich in het een en het ander verwarrende, verwondende en in kuilen vallende, misschien ook van beesten verscheurd zijnde, of van honger en dorst stervende.

12) meer van het volk,

Hebreeuws, het woud vermenigvuldigde te verteren, enz.

13) dichte takken

Hebreeuws, de dichtigheid.

14) zijn hoofd vast

Vermits zijn lang haar [waarvan boven, 2 Sam. 14:26] om de dichte takken van den elk slingerde, en daaraan vastrukte.

2Sa 14.26

15) hangen bleef

Hebreeuws, gegeven werd.

16) zilverlingen en een gordel te geven?

Zie Gen. 20:16.

Ge 20.16
17) wegen,

Dat is, mij toegewogen zijnde, in mijn handen ontvangen of tellen.

18) Hoedt u,

Versta, aan te roeren, of leed te doen. Hebreeuws eigenlijk, bezwaar, of let er op, neem waar, neem in acht, zie toe, [gelijk wij zeggen] wie aan, of tegen den jongeling, van Absalom. De zin is: wie hem leed doet, dien zal ik, enz., het is een afgebroken rede bij ons ook gebruikelijk. Of, let er op dat hem niemand leed doe. Anders, een ieder lette op den jongeling, op Absalom.

18) van den jongelng,

Versta, aan te roeren, of leed te doen. Hebreeuws eigenlijk, bezwaar, of let er op, neem waar, neem in acht, zie toe, [gelijk wij zeggen] wie aan, of tegen den jongeling, van Absalom. De zin is: wie hem leed doet, dien zal ik, enz., het is een afgebroken rede bij ons ook gebruikelijk. Of, let er op dat hem niemand leed doe. Anders, een ieder lette op den jongeling, op Absalom.

19) Of ik

Dat is, of i, Absalom gedood hebbende, het valselijk mocht ontkennen, zo zou het toch niet verborgen blijven voor den koning, en dan zou ik gevaar mijns levens lopen. Anders, aan mijn ziel; dat is, aan, of tegen Absaloms leven of persoon.

20) van tegenover stellen.

Dat is, gij zoudt mij verlaten en van verre blijven staan, zonder mij te helpen. Vergelijk Ps. 38:12. Anders, tegenstellen.

Ps 38.11
21) Ik zal

Of hij zeide: Het is geen tijd hier bij u lang te staan. Ik zal doen zo ik het versta.

22) hier bij u

Hebreeuws, voor uw aangezicht.

23) pijlen,

Versta, werppijlen, kleine spiesjes, of enig dergelijk scherp geweer in den oorlog te dien tijde gebruikelijk.

24) hart,

Dat is, in het midden zijns lichaams, omtrent het hart; want het blijkt 2 Sam. 18:15, dat hij nog geleefd heeft.

2Sa 18.15

25) het midden van den eik.

Hebreeuws, in het hart van den eik; zie Deut. 4:11.

De 4.11
26) steenhoop;

Een geheel ander gedenkteken, door Gods rechtvaardig oordeel opgericht, dan hetgeen hij zichzelven in zijn leven had doen stellen. Zie 2 Sam. 18:18.

2Sa 18.18

27) Isra‰l vluchtte,

Die Absalom gevolgd hadden.

28) tent.

Dat is, woonplaatsen.

29) koningsdal is;

Zie Gen. 14:17.

Ge 14.17

30) geen zoon,

Hieruit wordt afgenomen dat Absaloms zonen, [waarvan boven, 2 Sam. 14:27] te dezer tijd gestorven waren.

2Sa 14.27

31) hand.

Dat is, gedenkteken, of hand; dat is, zijn werk. Sommigen menen dat het een pilaar geweest is, alzo genoemd van de gedaante ener hand. Anders, plaats, of ruimte. Zie boven, 2 Sam. 18:4. Vergelijk 1 Sam. 15:12.

2Sa 18.4 1Sa 15.12
32) recht gedaan heeft

Dat is, recht doende verlost heeft. Alzo onder 2 Sam. 18:31. Vergelijk de aantekeningen Richt. 2:16.

2Sa 18.31 Jud 2.16
33) geen boodschapper zijn,

Hebreeuws, geen man des boodschaps, of der tijding. Vergelijk boven, 2 Sam. 8:10.

2Sa 8.10

34) daarom dat des konings zoon dood is.

Hij wil zeggen: Gij zoudt een tijding brengen, die den koning niet aangenaam zou zijn. Anders, want het zou zijn van den doden zoon des konings.

35) Cuschi:

Of, den Moriaan, of Arabier, [zie Num. 12:1]; zijnde ook een van Davids knechten, gelijk af te nemen is uit 2 Sam. 18:31. Dezen schijnt Joab verkoren te hebben omdat hij een vreemdeling was. Sommigen houden het voor een eigennaam.

Nu 12.1 2Sa 18.31
36) Wat het ook zij,

Of hij zeide: Het zij zo het wil, daar kome van wat er van kome. Alzo in 2 Sam. 18:23. Het schijnt dat hij zich wat beters liet voorstaan dan Joab gezegd had.

2Sa 18.23

37) zoon!

Dat is, lieve jongeling, dien ik als een zoon bemin. Alzo plegen personen, die ouder en meerder zijn, de jongeren en minderen lieflijk aan te spreken. Zie Gen. 43:29.

Ge 43.29

38) bekwame boodschap hebt?

Hebreeuws, vindende; dat is, genoegzaam, bekwaam, wel passende, voegende. Vergelijk Num. 11:22. Anders, dewijl het u geen profijtelijke boodschap zou zijn, of, dewijl zij u niets aanbrengen zou; dat is, geen bodenloon of gunst, maar het contrarie. Of aldus: dewijl u toch geen goede boodschap voorkomt.

Nu 11.22
39) hij],

Ahima„z.

40) hij tot hem:

Joab.

41) hij ging

Ahima„z, dien de wachter eerst zag. Hebreeuws, hij ging gaande.

42) Vrede!

Dat is, alles is wel, ik breng wat goeds, wil hij zeggen.

43) Geloofd zij de HEERE,

Hebreeuws, gezegend.

44) overgegeven.

Of, besloten; te weten, in de hand van Davids volk. Alzo 1 Sam. 24:19, en 1 Sam. 26:8, en elders.

1Sa 24.18 26.8
45) Is het wel

Hebreeuws, heeft hij vrede? Alzo onder, 2 Sam. 18:32.

2Sa 18.32

46) zeide:

Hebbende zich op Joabs redenen nader bedacht, verzwijgt hij de tijding van Absalom.

47) rumoer,

Of, een grote menigte.

48) knecht des konings,

Cuschi.

49) recht gedaan

Gelijk boven, 2 Sam. 18:19.

2Sa 18.19
50) Is het wel

Gelijk 2 Sam. 18:29.

2Sa 18.29
51) zeide hij alzo:

David heeft verscheidene oorzaken gehad om zich hartelijk te bedroeven over dit ongeval, inzonderheid wanneer hij, boven zijns zoons tijdelijken dood, mocht vrezen zijn eeuwigen ondergang.

52) Och, dat ik,

Hebreeuws, wie zal geven, of, wie gave dat, enz. Zie van zulk een manier van spreken in het wensen, Exod. 16:3; Deut. 5:29, enz.

Ex 16.3 De 5.29
Copyright information for DutKant