Ephesians 1

90) Laat ons niet zijn

De apostel vermaant nu verder de Galaten om enige bijzondere zonden te vlieden en deugden te betrachten. Waarom sommigen het zesde hoofdstuk van hier beginnen.

91) zoekers van ijdele

Dat is, eergierig zijn, om boven anderen uit te steken, of over anderen te heersen.

92) tergende, elkander

Grieks beroepende, of, uitdagende, namelijk met verachting, smaadheden, schelden, of dergelijke.

93) benijdende.

Namelijk elkanders deugden, staten, of gelegenheden, hetwelk gemeenlijk uit eergierigheid voortkomt, en met dezelve vergezelschapt is.

1) een apostel

Van dit gehele opschrift van Paulus, zie de aantekeningen Rom. 1:1; 1 Cor. 1:1,2.

Ro 1.1 1Co 1.1,2

2) gelovige in

Dezen laatsten titel voegt hij daarbij tot verklaring van den eersten, namelijk dat hij zodanige heiligen verstaat, die door het geloof en den Geest van Christus zijn geheiligd, Hand. 15:8,9; 1 Petr. 1:22; niet gelijk vele Joden zich heilig noemden, omdat zij uiterlijk door de ceremoni‰n geheiligd waren; Hebr. 9:13,23.

Ac 15.8,9 1Pe 1.22 Heb 9.13,23
3) Gezegend zij

Het woord zegenen wordt in Ef. 1:3 op twee‰rlei wijze genomen. Want de mens zegent God als hij Hem looft en dankt. En God zegent den mens, wanneer Hij hem zijne genade en weldaden bewijst; beide een Hebreeuwse wijze van spreken. En hier ziet de apostel op de woorden des verbonds, in uw zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden, Gen. 22:18.

Eph 1.3 Ge 22.18

4) en Vader van

Dat is, God, die de Vader is onzes Heeren Jezus Christus, 1 Cor. 15:24; en wordt van Paulus en andere apostelen onder het Nieuwe Testament deze wijze van Gods benaming gebruikt, in plaats dat in het Oude Testament God in zulke zegeningen genoemd wordt de Heere, de God Isra‰ls, of de God Abrahams, Izaks, en Jakobs, met welke God eerst zijn verbond had gemaakt. Zie Luk. 1:68.

1Co 15.24 Lu 1.68

5) alle geestelijke

Dat is, allerlei.

6) in den hemel

Grieks, in de hemelse; of overhemelse; namelijk plaatsen, gelijk Ef. 1:20, en Ef. 2:6. En hierdoor wordt te kennen gegeven dat God ons als uit Zijnen troon deze geestelijke zegeningen heeft medegedeeld, en dat ze daartoe dienen, om ons in den hemel gelukzalig te maken; Matth. 5:12, en 1 Petr. 1:4. Welke zegeningen hierna tot Ef. 1:15 toe in het bijzonder worden verhaald.

Eph 1.20 2.6 Mt 5.12 1Pe 1.4 Eph 1.15

7) in Christus.

Namelijk als in ons Hoofd. Zie Ef. 1:22,23, en Ef. 2:5,6,7, en Ef. 4:15,16. Zie ook Joh. 1:16; Filipp. 3:20. Of, om ons zalig te maken.

Eph 1.22,23 2.5,6,7 4.15,16 Joh 1.16 Php 3.20
8) uitverkoren heeft

Of, uitgelezen, namelijk uit den gemenen hoop der verdorven mensen. Zie Joh. 15:16,19; Rom. 8:29; 2 Thess. 2:13; 1 Petr. 1:1,2, enz.

Joh 15.16,19 Ro 8.29 2Th 2.13 1Pe 1.1,2

9) in Hem,

Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk in Ef. 1:3 om ons het beeld Zijns Zoons gelijkvormig te maken, Joh. 17:6; Rom. 8:29. Of, door hem, Joh. 15:16,19.

Eph 1.3 Joh 17.6 Ro 8.29 Joh 15.16,19

10) voor de grondlegging

Dat is, van eeuwigheid, gelijk deze wijze van spreken alom genomen wordt. Zie Joh. 17:24; 1 Petr. 1:20. Zie ook Ps. 90:2; Spreuk. 8:23.

Joh 17.24 1Pe 1.20 Ps 90.2 Pr 8.23

11) heilig en

Hieronder wordt ook het ware geloof verstaan, hetwelk nimmermeer zonder heiligheid is, gelijk ook de heiligheid en liefde niet kan zijn zonder het ware geloof; want door het geloof worden onze harten gereinigd, Hand. 15:9; 1 Petr. 1:22. En dat wij ook uit genade in Christus tot het geloof verkoren zijn, blijkt Hand. 13:48; Rom. 8:30; 2 Tim. 1:9; Jak. 2:5.

Ac 15.9 1Pe 1.22 Ac 13.48 Ro 8.30 2Ti 1.9 Jas 2.5

12) onberispelijk

Dat is, niet alleen voor de mensen, gelijk de geveinsden somwijlen voor enen tijd ook zijn, maar oprecht als in Gods tegenwoordigheid. Zie Gen. 17:1; Luk. 1:6. En is deze heiligheid en onberispelijkheid in dit leven wel oprecht, en door de kracht van Gods Geest begonnen, maar zal in het toekomende leven eerst in alle delen volmaakt worden. Zie 1 Cor. 13:9; Ef. 5:27; Filipp. 3:12, enz. Doch is deze onvolkomen heiligheid en onberispelijkheid in Christus Jezus ook in dit leven God behagelijk, en als volkomen van Hem aangenomen, omdat Hij onze gebreken door het geloof in Christus vergeeft en in Christus overziet, Col. 2:10; Hebr. 13:21; 1 Petr. 2:5, enz.

Ge 17.1 Lu 1.6 1Co 13.9 Eph 5.27 Php 3.12 Col 2.10 Heb 13.21 1Pe 2.5

13) in de liefde;

Dit verstaan sommigen van de liefde waarmede ons God liefgehadheeft, en voegen het bij het voorgaande woord uitverkoren. Doch het kan bekwamelijk bij de naaste woorden heilig en onstraffelijk gevoegd worden, en verstaan van onze liefde jegens God en de naasten waarin zich deze heiligheid voornamelijk openbaart. Zie 1 Cor. 13:1, enz.; Gal. 5:6.

1Co 13.1 Ga 5.6
14) te voren

Namelijk van eeuwigheid, gelijk in het Ef. 1:4. En hier wordt ten aanzien van ons het opperste einde van onze verkiezing tot heerlijkheid nader uitgedrukt; namelijk onze aanneming tot kinderen en erfgenamen Gods, en mede‰rfgenamen van Christus, waarvan wij hier wel de beginselen en verwachting hebben, Joh. 1:12; Rom. 8:15; maar de volle bezitting van dit kindschap en deze erfenis zullen wij hiernamaals eerst ontvangen. Zie Rom. 8:23; Gal. 4:5; Hebr. 9:15; 1 Joh. 3:2.

Eph 1.4 Joh 1.12 Ro 8.15,23 Ga 4.5 Heb 9.15 1Jo 3.2

15) in Zichzelven,

Of, tot Zichzelven, dat is, tot Zijne eer, om Zijns zelfs wil, voor Zichzelven, aan Zichzelven. Want God de Vader heeft ons in Christus tot Zijne kinderen en erfgenamen verordineerd; Rom. 8:17.

Ro 8.17

16) naar het welbehagen

Dat is, niet uit enige van onze verdienste of waardigheid, maar alleen naar Zijn onverdiende gunst, genade en believen. Zie Rom. 9:11,12,15,16, en Rom. 11:6; 2 Tim. 1:9; gelijk in Ef. 1:6 ook verklaard wordt.

Ro 9.11,12,15,16 11.6 2Ti 1.9 Eph 1.6
17) Tot prijs der

Dat is, opdat deze Zijn heerlijke genade door ons geloofd en geprezen worde; hetwelk is het opperste einde van deze eeuwige en genadige verkiezing Gods, Rom. 9:23.

Ro 9.23

18) begenadigd heeft

Of, aangenaam heeft gemaakt, namelijk voor hem, gelijk dit woord, Luk. 1:28, van de maagd Maria ook gebruikt wordt.

Lu 1.28

19) Geliefde;

Namelijk Christus, zijn geliefden Zoon; Matth. 3:17.

Mt 3.17
20) In Welken wij

Namelijk geliefden Zoon Jezus Christus. Want gelijk wij van eeuwigheid in Hem zijn uitverkoren tot de zaligheid en tot de middelen der zaligheid, gelijk in Ef. 1:4,5,6 gezegd is, alzo is ook de uitvoering van dit eeuwige voornemen Gods in Hem en door Hem te zijner tijd volbracht.

Eph 1.4,5,6

21) de verlossing

Het Griekse woord betekent eigenlijk ene verlossing, die door betaling van rantsoen of prijs geschiedt. Zie Matth. 20:28; 1 Cor. 6:20; 1 Petr. 1:18, enz.

Mt 20.28 1Co 6.20 1Pe 1.18

22) door Zijn bloed,

Dat is, Zijn bloedige offerande aan het kruis volbracht; Hebr. 9:12, enz.

Heb 9.12

23) de vergeving

Namelijk welke de eerste vrucht is van deze verlossing voor degenen, die haar door het geloof zich toe‰igenen; Rom. 3:24,25; waarop de eeuwige zaligheid volgt; Rom. 8:30.

Ro 3.24,25 8.30

24) den rijkdom Zijner

Dat is, Zijn overgrote en overvloedige genade; Rom. 2:4; Ef. 2:7.

Ro 2.4 Eph 2.7
25) overvloedig is

Namelijk wanneer Hij ons door Zijn Evangelie en door Zijnen Geest zulks heeft geopenbaard, gelijk in Ef. 1:9 verklaard wordt.

Eph 1.9

26) in alle wijsheid

Dit verstaan sommigen van de wijsheid Gods, die Hij gebruikt in het uitdelen van deze weldaden, maar wordt bekwamelijker genomen voor de wijsheid, waarmede ons God begaaft door het Evangelie, namelijk de kennis van Hem en van Jezus Christus onzen Middelaar. Zie Joh. 17:3; 1 Cor. 1:24, en 1 Cor. 1:6,7.

Joh 17.3 1Co 1.24,6,7

27) voorzichtigheid;

Of, wetenschap, welke is een deugd, waardoor onze wijsheid met beleid gebruikt wordt tot Gods eer en des naasten stichting.

28) de verborgenheid

Dat is, den heimenlijken raad Gods van onze verlossing door Christus, die geen mens van nature bekend is; gelijk ook een deel daarvan is hetgeen in Ef. 1:10 wordt verhaald. Zie 1 Cor. 2:8; Ef. 3:9; Col. 1:26; 1 Tim. 3:16, enz.

Eph 1.10 1Co 2.8 Eph 3.9 Col 1.26 1Ti 3.16

29) voorgenomen had

Of, voorgesteld; dat is, zonder daartoe door iets buiten Hem bewogen te zijn, of iets in de mensen te hebben voorzien, dat Hem daartoe zou hebben kunnen bewegen, maar heeft dezen raad alleen genomen uit Zijn eigene wijsheid, genade en barmhartigheid; Rom. 11:34,35,36.

Ro 11.34,35,36
30) in de bedeling

Dat is, in of tegen den tijd der bedeling. Het Griekse woord betekent zulk ene bedeling als een huishouder gebruikt in het regeren van zijn huis, tot elke zaak en nooddruft, den tijd, personen en wijzen van doen ordinerende. Alzo heeft God ook in Zijn huis, dat is, in Zijn gemeente, van den beginne der wereld, zekere personen, op welke en door welke alles alzo moest verricht en geopenbaard worden.

31) van de volheid

Dat is, van den bestemden tijd, op welken God besloten had Zijnen Zoon te zenden, en door Zijn Evangelie ook de heidenen tot de gemeenschap Zijns Zoons te roepen, zowel als de Joden. Zie Gal. 4:4.

Ga 4.4

32) tot een te vergaderen

Grieks, tot een hoofd, of tot een hoofdsom bijeen te brengen.

33) beide dat in

Daardoor verstaan sommigen de gelovigen, die alrede in den hemel zijn, en die nog op de aarde zijn. Anderen vergelijken deze plaats met Col. 1:16,20, en menen dat door degenen, die in den hemel zijn, verstaan moeten worden de engelen in den hemel, die met de gelovigen op aarde van alle tijden door Christus onder Hem als een Hoofd zijn vergaderd, en met elkander bevredigd, en alzo tot ‚‚n lichaam zijn geworden, die door de zonden der mensen tevoren van elkander als afgescheurd waren; Hebr. 12:22,23; Openb. 19:10.

Col 1.16,20 Heb 12.22,23 Re 19.10
34) In Hem,

Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk tevoren verklaard is.

35) wij ook een

Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, gelijk ook in Ef. 1:12 verklaard wordt.

Eph 1.12

36) erfdeel geworden

Of, een lot verkregen hebben, namelijk des Heeren in zijne gemeente. En hier schijnt de apostel te zien op de uitdeling van de erve van het land Kana„n door het lot onder de twaalf stammen Isra‰ls, die een schaduw was en voorbeeld van deze eeuwige erve door onzen rechten Jozua verkregen. Zie Num. 26:55, enz. en Num. 33:53; Joz. 13:6.

Nu 26.55 33.53 Jos 13.6

37) die te voren

Dat is, niet alle die het vleselijk zaad Abrahams waren, maar de kinderen der belofte, Rom. 9:8, en die Hij tevoren uit genade had verkoren onder dit volk; Rom. 11:2,5,6,7.

Ro 9.8 11.2,5,6,7

38) naar het voornemen

Dat is, niet om enige waardigheid in ons, of om enige onzer werken, maar uit enkele genade, 2 Tim. 1:9. Dit doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen uit de Joden niet zouden menen dat het in hen had geweest, meer dan in de heidenen, waarom zij deze verordinering of voorbeschikking tot deze erve waardig waren. Zie Rom. 8:29, enz.

2Ti 1.9 Ro 8.29

39) alle dingen werkt

Namelijk die de zaligheid van Joden of heidenen aangaan, van welke hij hier spreekt. Zie Filipp. 2:13. Hoewel het ook in het algemeen waar is van alle andere dingen; Ps. 115:3.

Php 2.13 Ps 115.3
40) wij, die eerst

Namelijk uit de Joden, wien deze voortocht van God was beloofd. Zie Hand. 13:46; Rom. 15:8.

Ac 13.46 Ro 15.8

41) gehoopt hebben.

Namelijk door het geloof in Hem. Want het geloof neemt de beloften aan, waarvan de hoop de vervulling verwacht; Rom. 8:24,25; Hebr. 11:1.

Ro 8.24,25 Heb 11.1
42) In Welken

Namelijk Christus Jezus, gelijk tevoren.

43) ook gij [zijt],

Of, ook gij zijt tot een erfdeel geworden. Want gelijk hij van de gelovigen uit de Joden gesproken heeft, Ef. 1:11, alzo spreekt hij nu van de heidenen, die mede een lot aan het erfdeel verkregen hebben. Zie Hand. 26:17,18.

Eph 1.11 Ac 26.17,18

44) het woord der

Alzo wordt het Evangelie genaamd, niet alleen omdat het de enkele waarheid Gods is, ons buitengewoon van God tot onze zaligheid geopenbaard, Joh. 17:17, maar ook omdat de waarheid van alle schaduwen des Ouden Testaments daarin vervuld is. Zie Joh. 1:17.

Joh 17.17 1.17

45) nadat gij geloofd

Of, als gij geloofd hebt. Want deze verzegeling des Geestes geschiedt door het geloof, en op het geloof, Gal. 3:2.

Ga 3.2

46) verzegeld geworden

Deze wijze van spreken is genomen van de mensen, die tot versterking van enige beloften verzegelde brieven plegen te geven, en dat menigmaal met opdrukking van hun eigen wapen of beeld. De beloften van de vergeving onzer zonden, van onze aanneming tot kinderen en onze eeuwige erve, worden ons gedaan door het Evangelie, en worden door het geloof ons toege‰igend. De verzegeling des Geestes, die daarbij gevoegd wordt, is de wedergeboorte of vernieuwing van Gods beeld in ons, waarmede Hij onze zielen begaaft en daarop drukt, als wij in Christus geloven, om ons meer en meer te verzekeren van de uitvoering van zijne beloften, 2 Cor. 1:21,22, en 2 Cor. 3:18. En betuigt bovendien hetzelve aan ons gemoed, als met een Goddelijke inspraak, waarover wij ook God als onzen Vader durven aanroepen, Rom. 8:15; Gal. 4:6, en roemen op de hoop der heerlijkheid Gods; Rom. 5:2, en Rom. 8:38,39.

2Co 1.21,22 3.18 Ro 8.15 Ga 4.6 Ro 5.2 8.38,39

47) der belofte;

Dat is, die ons beloofd is. Of, waardoor de belofte Gods in ons wordt verzekerd.

48) het onderpand

Grieks, Arrhabon, van welk woord, zie 2 Cor. 1:22, en 2 Cor. 5:5, zie ook Rom. 8:23; Ef. 4:30.

2Co 1.22 5.5 Ro 8.23 Eph 4.30

49) tot de verkregene

Grieks, op de verlossing der verkrijging; dat is, tot de volle genieting der verlossing, die Christus ons verkregen heeft. Of, tot de volle verlossing van zijn verkregen, of eigen volk; 1 Petr. 2:9.

1Pe 2.9
50) ik, gehoord

Namelijk niet alleen bij u tegenwoordig zijnde, maar ook nu afwezig zijnde van u in deze mijne banden; Ef. 6:20.

Eph 6.20
51) u geve den

Dat is, u geve dat gij meer en meer toeneemt in de wijsheid door den Heiligen Geest.

52) in Zijn kennis;

Of, met Zijne kennis, of, in Zijne erkentenis. Want de rechte wijsheid bestaat niet alleen in de kennis van God, maar ook in de erkentenis van Zijne genade en majesteit.

53) verlichte ogen

Dit ziet op het voorgaande woord u geve. Anderen lezen: verlicht te zijn naar de ogen uws verstands.

54) de hoop van

Dat is, de gehoopte zaak, die in de volgende woorden wordt verklaard. Zie 1 Petr. 1:3,4.

1Pe 1.3,4

55) de rijkdom zij

Dat is, de overvloedigheid, gelijk Ef. 1:7.

Eph 1.7

56) in de heiligen;

Dat is, ware gelovigen. Want den anderen gaat deze erve niet aan.

57) Zijner kracht

Namelijk waardoor wij nu zijn wedergeboren, en waarin wij meer en meer worden gesterkt, totdat wij door dezelfde kracht naar ziel en lichaam hiernamaals ten volle zullen verlost en verheerlijkt worden. Want de apostel begeert niet alleen dat zij dit weten, maar ook dat zij naar zijn voorbeeld God bidden, dat die kracht in hen meer en meer geopenbaard mag worden; welke kracht van hem met zeer treffelijke woorden wordt verheven.

58) Die Hij gewrocht

Dit voegt de apostel daarbij, omdat van de opstanding en verheerlijking van Christus onze wedergeboorte en verheerlijking ook hangt, en omdat dezelfde macht, die in Christus als ons Hoofd, dit werk gewrocht heeft, in ons als Zijne ledematen ook werkt, niet alleen de toekomende opwekking uit de doden, maar ook de opwekking uit den geestelijken dood der zonde, gelijk verklaard wordt in Ef. 2:1,4. Zie ook Rom. 6:4, en Rom. 8:11; Filipp. 3:21; 1 Petr. 1:3, en 2 Petr. 1:3.

Eph 2.1,4 Ro 6.4 8.11 Php 3.21 1Pe 1.3 2Pe 1.3

59) gezet tot Zijn

Door het zetten tot de rechterhand Gods wordt verstaan dat God Hem verhoogd heeft tot de hoogste macht en heerlijkheid; bij gelijkenis genomen van prinsen en koningen, die op hunnen troon zitten, en aan hunne rechterhand zetten die de machtigste en grootste naast hen is in het rijk. Zie Ps. 45:10; Matth. 20:21; gelijk dit alzo verklaard wordt; Hebr. 1:3, en Hebr. 8:1, en 1 Cor. 15:25, vergelijk met Ps. 110:1.

Ps 45.9 Mt 20.21 Heb 1.3 8.1 1Co 15.25 Ps 110.1
60) Verre boven

Deze titels worden niet alleen den oversten en machten in deze wereld gegeven, maar ook den engelen in den hemel, Col. 1:16; boven alle welken Christus, zelfs naar Zijn menselijke natuur, ver is verheven.

Col 1.16

61) allen naam,

Namelijk van hoogheid en heerlijkheid.

62) in de toekomende;

Dit verstaan sommigen van het rijk der hemelen of van den staat der hemelse schepselen; doch dewijl deze staat nu ook tegenwoordig is, zo wordt het beter genomen voor den staat aller schepselen ook na de voleinding dezer wereld, wanneer de gelovigen zullen verheerlijkt worden, en Christus nochtans, ook naar zijn menselijke natuur, als het Hoofd, ver boven alle schepselen zal verheven blijven. Zie Luk. 1:32,33; Openb. 5:13, en doorgaans.

Lu 1.32,33 Re 5.13
63) alle dingen

Dat is, ook zelfs die vreemd zijn, ja vijanden zijn van Zijne gemeente; 1 Cor. 15:25,26.

1Co 15.25,26

64) Zijn voeten

Dat is, onder Zijne macht en gebied; Matth. 28:18.

Mt 28.18

65) tot een Hoofd

Namelijk niet alleen om die te regeren, maar ook om hen te beschermen, en hun het geestelijke leven en beweging te geven; gelijk het hoofd aan de leden doet. Zie Ef. 4:8,10, enz.; Col. 2:10,19.

Eph 4.8,10 Col 2.10,19
66) vervulling

Dat is, waardoor Christus als een volmaakt persoon gesteld wordt, bestaande uit het hoofd en zijn lichaam; gelijk het woord Christus voor beide somwijlen wordt genomen. Zie 1 Cor. 12:12,13, om deze nauwe vereniging, die tussen beide is.

1Co 12.12,13
Copyright information for DutKant