Ezekiel 30

48) hoorn van het huis Isra‰ls

Dat is, de eer en het aanzien mijner kerk, wederom [als een kruid uit de aarde] doen rijzen in het midden der gevangenschap, zulks dat gij vrijuit van mij en mijne werken, zelfs in Babel, zult durven spreken en mijnen lof verbreiden; waartoe God ontwijfelijk gebruikt heeft zo de vervulling van zulke profetie‰n als de aangenaamheid, hoogheid en vermaardheid van Dani‰l en de zijnen. Zie Dan. 2:46, en Dan. 3:29, en Dan. 4:37, en Dan. 5:29. Of, men kan het in het algemeen nemen als ene profetei van de genade, die God zijne kerk gewoon is te bewijzen na grote verdrukkingen, gelijk deze in Babel geweest was. Waardoor Hij hun oorzaak geeft zijn heiligen naam openlijk te roemen.

Da 2.46 3.29 4.37 5.29

49) opening des monds geven

Zie Ps. 51:17; Spreuk. 31:8, en boven Ezech. 16:63, en onder Ezech. 33:22; Ef. 6:19, met de aantekening.

Ps 51.15 Pr 31.8 Eze 16.63 33.22 Eph 6.19

50) hen; en zij zullen weten, dat Ik de

De Babyloni‰rs.

1) dag!

Tijd van straffen en plagen. Zie Ps. 37:13; Jo‰l. 1:15, met de aantekening.

Ps 37.13 Joe 1.15
2) wolkige dag,

Hebreeuws, dag der wolk. Zie Jo‰l. 2:2, met de aantekening.

Joe 2.2

3) heidenen tijd zijn.

Dat is, de tijd, die tot hunne straf bestemd is. Of, de tijd waarin de heidenen Egypte zullen verwoesten; vergelijk boven Ezech. 22:3, met de aantekening.

Eze 22.3
4) smart zijn

Van allerlei jammer zal hun zo bang worden als een barende vrouw. Alzo Ezech. 30:9.

Eze 30.9

5) Morenland,

Gelijk boven Ezech. 29:10, en onder Ezech. 30:5,9. Hebreeuws, Cusch.

Eze 29.10 30.5,9

6) zullen vallen in Egypte;

Hebreeuws, de verslagene zal, enz.

7) zij zullen

De Chalde‰n.

8) zijn menigte wegnemen,

Versta, den overvloed, of de menigte van Egypte; gelijk boven Ezech. 29:19, en onder Ezech. 30:10.

Eze 29.19 30.10
9) Put, en Lud,

Gelijk boven Ezech. 27:10; dat is, de Moren, Pute‰rs en Lydi‰rs.

Eze 27.10

10) gemengde hoop,

Zie Jer. 25:20.

Jer 25.20

11) Cub,

Dit wordt gehouden voor een omstreek in Lybi‰, nabij Egypte gelegen.

12) kinderen van het land des verbonds

Dat is, de andere bondgenoten der Egyptenaars, of een zeker nabijgelegen volk, dat in nauwe verbintenis en gemeenschap stond met Egypte. Sommigen verstaan de Joden, [als bewoond hebbende het land Kana„n dat hun door Gods verbond gegeven was] die in Egypte mede gediend mogen hebben in den oorlog tegen zijnen vijand, zie Jer. 43:7, en Jer. 44:27, en vergelijk de manier van spreken, kinderen des lands, met Job 1:3, en boven Ezech. 16:28, en zie de aantekening aldaar.

Jer 43.7 44.27 Job 1.3 Eze 16.28

13) hen vallen door het zwaard.

De Egyptenaars.

14) ondersteunen,

Dat is, al hunne helpers, gelijk Ezech. 30:8.

Eze 30.8

15) hovaardij

Of, hoogmoed, pracht, hoogheid; idem, uitstekendheid, uitnemendheid; alzo onder Ezech. 30:18.

Eze 30.18

16) zijner sterkte zal nederdalen;

Van Egypte.

17) Syrene af

Zie boven Ezech. 29:10.

Eze 29.10

18) daarin door het zwaard vallen,

In Egypte.

19) midden der verwoeste landen;

Zie boven Ezech. 29:12.

Eze 29.12
20) vuur in Egypte zal hebben gelegd,

Van oorlog, ellende en plagen, [zie Job 15:34; Jer. 49:27, boven Ezech. 28:18, en Amos 1:4, enz.] waardoor Egypte zal verteerd worden, alzo onder Ezech. 30:14,16.

Job 15.34 Jer 49.27 Eze 28.18 Am 1.4 Eze 30.14,16
21) aangezicht in schepen uitvaren,

Dat is, Ik zal beschikken dat de tijding van der Chalde‰n inval in Egypte overgebracht worde in Morenland; God spreekt hier als rechter, zittende op zijn rechterstoel in Egypte, en dit ganse werk regerende.

22) zorgeloze Morenland

Hebreeuws, Cusch der zekerheid, of des vertrouwens; dat is, dat zekere en zorgeloze Morenland; dat is de Moren.

23) bij hen zijn,

Te weten bij de Moren, gelijk boven Ezech. 30:4.

Eze 30.4

24) als in den dag van Egypte;

Gelijk er was in Egypte, als het verwoest werd, boven Ezech. 30:4. Of, [gelijk sommigen] als God de eerstegeborenen in Egypte sloeg, Exod. 12:29,30.

Eze 30.4 Ex 12.29,30

25) het komt aan!

Dat is, het zal gewisselijk komen, of, zij [de voorzegde pijn] zal hun aankomen.

26) menigte van Egypte doen ophouden,

Of, gedruis, gewoel; zie boven Ezech. 29:19, en hier Ezech. 30:4.

Eze 29.19 30.4

27) hand van Nebukadrezar,

Dat is, door de macht, of den dienst.

28) tirannigste der heidenen

Gelijk boven Ezech. 28:7.

Eze 28.7

29) aangevoerd worden,

Door mijn verborgen regering; zie boven Ezech. 29:19,20.

Eze 29.19,20

30) uittrekken,

Hebreeuws, ledigen, of ledig, ijdel maken, gelijk boven Ezech. 28:2.

Eze 28.2
31) rivieren [tot] droogte maken,

Zie boven Ezech. 29:3.

Eze 29.3

32) verkopen

Dat is, overleveren, geven, gelijk de verkochte waar geleverd wordt in de hand en macht des kopers; zie Ps. 44:13, en boven Ezech. 29:19.

Ps 44.12 Eze 29.19

33) bozen;

Der Chalde‰n, die wel in dezen, als Gods dienaars en uitvoerders zijner oordelen waren, maar van zichzelven boos, en niets voorhebbende dan hun boze lusten van schade en overlast te voldoen, welker boosheid God gebruikte om zijn heilige en onstraffelijke oordelen over de Egyptenaars uit te voeren; vergelijk boven Ezech. 29:20, en zie 2 Sam. 12:12.

Eze 29.20 2Sa 12.12

34) volheid verwoesten

De gaven, met welke God Egypte begaafd, verrijkt en versierd had; vergelijk Ps. 24:1.

Ps 24.1
35) drekgoden verdoen,

Zie Lev. 26:30.

Le 26.30

36) nietige afgoden doen ophouden

Hebreeuws, Elilim; dat is louter nietigheden, zie Lev. 19:4.

Le 19.4

37) Nof;

Zie Jes. 19:13; Jer. 44:1, en onder Ezech. 30:16.

Isa 19.13 Jer 44.1 Eze 30.16
38) Pathros verwoesten,

Zie Gen. 10:14; Jer. 44:1, en boven Ezech. 29:14.

Ge 10.14 Jer 44.1 Eze 29.14

39) Zoan;

Zie Num. 13:22; Ps. 78:12.

Nu 13.22 Ps 78.12

40) No.

Zie Jer. 46:25.

Jer 46.25
41) uitgieten

Zie Job 12:21; Ps. 79:6.

Job 12.21 Ps 79.6

42) Sin,

Dat sommigen houden voor Pelusium, in het uiterste van Egypte, overeenkomende met de namen van de woestijn Sin en den berg Sina‹.

43) menigte van No uitroeien.

Vergelijk Jer. 46:25.

Jer 46.25
44) zeer grote pijn hebben,

Hebreeuws alsof men zeide: zal pijn lijdende pijn lijden.

45) zal gespleten worden,

Hebreeuws, zal zijn om gespleten te worden.

46) zal dagelijks zeer bang zijn.

Hebreeuws, bangheden dagelijks, of bij dag, des daags [zijn]. Anders: door de dagelijkse benauwers.

47) Aven

Dit houdt men voor On, dat sommigen menen Heliopolis; dat is, Zonnestad te zijn; zie Gen. 41:45.

Ge 41.45

48) Pibeseth

Dit houdt men voor Bubastis of Bubastus, waar de afgodin Diana ge‰erd werd.

49) [dochters]

Dit is hier ingevoegd uit de tegenstelling. Hebreeuws, zij. Anders: deze [steden] zullen, enz.; dat is, de inwoners dezer steden, of de onderhorige, aanliggende steden en dorpen, gelijk in Ezech. 30:18.

Eze 30.18
50) Tachpanhes

Hebreeuws hier, Thechaphneches. Zie Jer. 2:16, en Jer. 43:7,8, met de aantekening.

Jer 2.16 43.7,8

51) verduisterd worden,

Of, verhouden, belet.

52) juk van Egypte

Of, de dissels, zelen, waar men het juk mede of aan vastmaakt, versta den last der dienstbaarheid, dien zij anderen volken oplegden, en zie Jer. 27:2.

Jer 27.2

53) hovaardij harer sterkte

Als boven Ezech. 30:6.

Eze 30.6

54) haar zal ophouden;

Tachpanhes.

55) wolk bedekken,

Zie boven Ezech. 30:3.

Eze 30.3

56) dochters zullen gaan in de gevangenis.

Als Ezech. 30:17. Anderen verstaan de onderhorige steden en dorpen, dat is de inwoners van die. Zie 2 Kon. 19:21.

Eze 30.17 2Ki 19.21
57) gerichten oefenen in Egypte;

Gelijk boven Ezech. 28:22.

Eze 28.22
58) gebeurde het

Anders, was het gebeurd.

59) elfde jaar,

Na Jojachins of Jechonia's wegvoering. Zie boven Ezech. 1:2, en onder Ezech. 33:21. Hieruit werd afgenomen dat in het beschrijven en samenvoegen dezer profetie niet gevolgd is de orde des tijds, maar de samenvoeging en gelijkheid der zaken. Vergelijk Jer. 35:1, en boven Ezech. 29:17.

Eze 1.2 33.21 Jer 35.1 Eze 29.17
60) arm van Farao,

Dat is, Ik heb hem zwak en machteloos gemaakt door de nederlaag van Farao Necho bij Carchemis, Jer. 46:2, enz., [waarop dit enigen duiden] na welke de koningen van Egypte niets bijzonders hebben kunnen uitrichten. Vergelijk de volgende figuurlijke woorden met Jer. 46:11. Anderen duidenhet op Farao Hofra en zijne nederlaag van de Cyreners.

Jer 46.2,11

61) hij zal niet verbonden worden,

De arm van Farao.

62) [wil] aan Farao,

Zie boven Ezech. 29:3.

Eze 29.3

63) sterken en den verbrokenen;

Dat is, al zijne macht, zo die hij nog overig heeft, als die alreeds vervallen is.

64) verspreiden in de landen.

Gelijk boven Ezech. 29:12, en onder Ezech. 30:26.

Eze 29.12 30.26
65) Mijn zwaard in zijn hand geven;

Gelijk boven Ezech. 21:9, en hier in Ezech. 30:25, en onder Ezech. 32:10; zie Jer. 47:6.

Eze 21.9 30.25 32.10 Jer 47.6

66) kermen,

Of, zuchten, huilen, stenen voor het aangezicht van den koning van Babel; zie van het Hebreeuwse woord Job 24:12.

Job 24.12

67) gelijk een dodelijk verwonde kermt.

Hebreeuws, zal kermen de kermingen, of zuchtingen, van een dodelijke verwonde; vergelijk boven Ezech. 26:15.

Eze 26.15
68) daarhenen vallen;

Al zijn macht en moed zal hem begeven.

Copyright information for DutKant