Jeremiah 18

79) vuur

Den oorlog der Babyloni‰rs, waardoor Jeruzalem en gans Juda zal verwoest worden. Vergelijk boven Jer. 17:4.

Jer 17.4

80) haar poorten

Van Jeruzalem.

1) pottenbakkers,

Hebreeuws, des formeerders.

2) maakte een werk

Of, hij deed [zijn] werk, hij arbeidde.

3) schijven.

Het Hebreeuwse woord staat in het getal van meervoud, omdat er twee raderen of schijven zijn, die de pottenbakkers in hun arbeid gebruiken, het onderste, dat groter is, en het bovenste, dat kleiner is, gelijk sommigen betuigen dat alsnog in de oosterse landen ook gebruikelijk is. Anders: stoelen, vormen.

4) maakte,

Anders: dat hij van leem maakte, met zijne handen.

5) als leem,

Dat is, gelijk leem in de hand van een pottenbakker somtijds wel pleegt te misvallen.

6) weder een ander vat,

Hebreeuws, hij keerde weder en maakte dat een ander vat.

7) recht was

Dat is, alzo het hem goeddocht of behaagde.

8) uitrukken,

Gelijk boven Jer. 1:10.

Jer 1.10
9) berouw hebben

Zie Gen. 6:6, alzo Jer. 18:10.

Ge 6.6 Jer 18.10

10) kwaad,

Dit is, ongeluk, ellende, plagen, alzo Jer. 18:11.

Jer 18.11

11) hetzelve

Dat volk en koninkrijk.

12) goede,

Dat is, geluk, voorspoed, zegen.

13) hetzelve

Dat volk en koninkrijk.

14) mannen van Juda

Gelijk boven Jer. 17:25, en Jer. 4:3.

Jer 17.25 4.3

15) formeer

Het Hebreeuwse woord is hetzelfde, dat boven een pottenbakker betekende. Alsof de Heere zeide: Ik zal een kwaad tegen u bereiden en bakken, enz.

16) kwaad

Gelijk Jer. 18:8.

Jer 18.8

17) gedachte;

Dat is: Ik heb voorgekomen dat kwaad over u te brengen; vergelijk 2 Sam. 14:14, en onder Jer. 18:18.

2Sa 14.14 Jer 18.18

18) maakt uw wegen

Zie boven Jer. 7:3.

Jer 7.3
19) Het is buiten hoop;

Zie boven Jer. 2:25, en Jer. 6:16.

Jer 2.25 6.16

20) goeddunken

Gelijk Jer. 3:17.

Jer 3.17
21) jonkvrouw

Vergelijk boven Jer. 14:17.

Jer 14.17

22) afschuwelijke zaak.

Vergelijk boven Jer. 5:30.

Jer 5.30
23) om een rotssteen

Dat is, zal men de lieflijke verkoelende sneeuw van den berg Libanon [waarbij zich God vergelijkt] verlaten om een dorren drogen rotssteen des velds; waarbij de afgoden en de afgoderij vergeleken worden?

24) vreemde,

Die uit andere afgelegen bergachtige plaatsen door verholen gangen afvlieten en met kanalen afgeleid worden, en ten laatste in of nabij ene stad, een frisse, koele en zeer aangename fontein maken of uitgeven, zodat het zotheid zou zijn die te verlaten en elders ander water te zoeken. Anders: zullen ook de stromen [te weten die bij de hand of nabij zijn] verlaten worden [om] vreemde, of uitlandse, of schrikkelijk [gelijk het woord vreemd ook genomen wordt Jes. 28:21] koude wateren, die onbekend, ongezond en zeer schadelijk mochten zijn? De mening van Jer. 18:14 [dat verscheidenlijk wordt overgezet] is, dat Gods volk zeer dwaas handelde, verlatende den waren God en godsdienst waarin hun heil bestond, en lopende tot de heidense afgoden om hulp, tot hun eigen verderf.

Isa 28.21 Jer 18.14
25) ijdelheid;

Den afgoden, gelijk boven Jer. 14:22.

Jer 14.22

26) zij hebben hen

De valse profeten hebben teweeggebracht dat het volk, zich verergerde aan den rechten godsdienst, tot afgoderij geweken is. Vergelijk Mal. 2:8.

Mal 2.8

27) hun wegen,

Die hun van God waren voorgeschreven.

28) oude paden,

Hebreeuws, paden der eeuwigheid; dat is, oudheid, die in voortijden van God waren geleerd, door Mozes verklaard en van de vrome voorvaders bewandeld. Van deze betekenis van het woord Olam zie boven Jer. 2:20, en Jer. 6:16.

Jer 2.20 6.16

29) weg, die

Of, ongebaanden weg, als daar zijn rotsstenen en sneeuwachtige bergen, waarvan in Jer. 18:14.

Jer 18.14

30) opgehoogd is;

Dat is, niet gebaand, waarop het onbekwaam en gevaarlijk is te wandelen.

31) Om hun land

Of, stellende, enz., dat is, deze straffen daardoor veroorzakende en over hun hals halende; of opdat Ik daardoor vertoornd zijnde, hun land, enz. Vergelijk onder Jer. 27:10,15; Klaagl. 2:14; Micha 6:16, met de aantekening.

Jer 27.10,15 La 2.14 Mic 6.16

32) ontzetting,

Dat is, stof van schrik en verwondering. Anders: verwoesting, alzo onder Jer. 19:8, en Jer. 25:9, en Jer. 29:18, enz.

Jer 19.8 25.9 29.18

33) aanfluiting;

Of, schuifelingen, sijfelingen, pijpingen der eeuwigheid; tekenen van smaadheid en schande; zie 1 Kon. 9:8; onder Jer. 19:8, en Jer. 25:9,18, en Jer. 29:18, enz.

1Ki 9.8 Jer 19.8 25.9,18 29.18

34) hoofd schudden.

Zie 2 Kon. 19:21.

2Ki 19.21
35) Als een oostenwind

Dat is, alsof Ik een oostenwind ware. Of, als [met] een oostenwind; die zeer sterk en doordringend was in die landen. Zie Exod. 10:13; Job 27:21.

Ex 10.13 Job 27.21

36) nek

Dat is, mij afkerig en niet goedwillig of gunstig tegen hen tonen, gelijk zij tegen mij ook gedaan hebben. Hebreeuws, Ik zal hun den nek en niet het aangezicht zien, hetwelk enigen alzo verstaan, dat God hen, vluchtende, van achteren zal nazien of vervolgen; zie onder Jer. 32:33.

Jer 32.33

37) verderfs.

Of, dodelijk ongeval.

38) zij:

Tot wie Jeremia dit alles door Gods bevel gesproken had; zie boven Jer. 18:11, of, zij hebben gezegd, of zeggen.

Jer 18.11

39) gedachten

Dat is, aanslagen tegen hem maken, praktijken beramen om hem van kant te helpen. Vergelijk de manier van spreken met Jer. 18:11.

Jer 18.11

40) wet

Of, leer; zie Ps. 1:2. Zij willen zeggen dat Jeremia een vals profeet is, omdat vast allen, die onder Gods volk in aanzien zijn, als priester, oudsten en andere profeten, hem tegenspreken, van wie zij nochtans geloven dat Gods Geest hen moet gehoorzamen; zie Deut. 17:9,10; Mal. 2:7,8; Joh. 7:48,49.

Ps 1.2 De 17.9,10 Mal 2.7,8 Joh 7.48,49

41) de tong,

Hem met valse getuigenissen overvallen en als een valsen profeet ter dood helpen. Anders: om der tongen wil; dat is, om zijn verdrietelijke en onverdragelijke profetie‰n.

42) mijner twisters.

Dat is, dergenen, die met mij twisten, van wie hij boven geklaagd heeft dat zij van hem afweken, Jer. 17:13.

Jer 17.13
43) Zal dan kwaad

Is dat betamelijk? Heb ik dat met mijne getrouwheid aan hen verdiend? wil de profeet zeggen.

44) mijn ziel

Dat is, een aanslag gemaakt om mij het leven te benemen.

45) goed voor hen

Of, het goede, ten beste, dat is, om voor hen te bidden; zulks dat Gij mij hebt moeten bevelen dat ik gene voorbeden meer zou doen; zie boven Jer. 7:16, en Jer. 11:14, en Jer. 14:14.

Jer 7.16 11.14 14.14
46) geef hun zonen

Vergelijk dit gebed met Ps. 69:23, enz., en Ps. 109:6, enz., en zie de aantekening aldaar.

Ps 69.22 109.6

47) wegvloeien

Hunne krachten vergaan als water, dat uitgestort is; of hun bloed wegvloeien, enz.; vergelijk 2 Sam. 14:14; Ps. 22:15, en Ps. 63:11; Ezech. 35:5.

2Sa 14.14 Ps 22.14 63.10 Eze 35.5

48) geweld

Of, middel van het zwaard. Hebreeuws, handen des zwaards. Alzo Job 5:20; zie aldaar.

Job 5.20

49) kinderen

Vergelijk boven Jer. 15:7,8.

Jer 15.7,8

50) door den dood

Hebreeuws, gedoden des doods zijn.

51) met het zwaard

Hebreeuws, geslagenen des zwaards.

52) bende

Een hoop van rovende en verdervende krijgslieden, te weten de Babyloni‰rs.

53) brengen;

Of, gebracht hebben.

54) kuil gegraven

Vergelijk Ps. 7:16, en Ps. 9:16, en Ps. 35:7, en Ps. 57:7, enz.

Ps 7.15 9.15 35.7 57.6

55) verborgen

Dat is, in het verborgen gelegd om mij te doen vallen.

56) ten dode;

Strekkende om mij te doden.

57) verzoening

Of, bedek niet genadiglijk; vergelijk Ps. 65:4, met de aantekening.

Ps 65.3

58) van voor Uw aangezicht;

Dat zij niet zou voor U blijven in gedachte en rekening, om gestraft te worden.

59) laat hen nedergeveld

Hebreeuws, laat hen nedergevelden, nedergestorten, of nedergestoten; alzo dat zij tot aanstoten en struikelen gebracht zijnde, voorts nedergestort worden.

60) met hen,

Of, tegen hen.

Copyright information for DutKant