Jeremiah 26

83) Hij heeft,

Namelijk de HEERE, van wien in het einde van Jer. 25:37 gesproken is.

Jer 25.37

84) hutte verlaten;

Of, hol. Dit kan men alzo verstaan, dat God, als een leeuw uit zijn hol, is uitgegaan als ten roof, om landen en lieden in groten toorn te verderven en als te verscheuren en te verslinden; of, dat Hij de plaats zijner residentie, Zion en den tempel [vanwaar Hij als een jonge leeuw de vijanden placht te verschrikken en te verscheuren], nu verlaten heeft, en het overzulks den vijand licht te doen zal zijn, het Joodse land te vermeesteren, enz.

85) want hunlieder land

Of, zekerlijk.

86) verdrukkers,

Of, rovers, dat men op God, en ook op den Babyloni‰r kan duiden. Hebreeuws, verdrukkende; te weten, zwaard, gelijk onder Jer. 46:16, en Jer. 50:16, of land, of stad, gelijk Zef. 3:1. Sommigen zetten het over: Vanwege de hittigheid der duif, omdat het Hebreeuwse woord zulks ook betekent; [zie Ps. 74:8], alsof God wilde zeggen: Die tevoren zo lieflijk en minnelijk was als een duif, is nu geworden als een jonge verscheurende leeuw, en dat om de grote zonden van het volk. Sommigen verstaan door de duif de Assyri‰rs, van wie enigen schrijven dat zij in hunne banieren het beeld ener duif voerden. Dan moest men door de Assyri‰rs verstaan de Babyloni‰rs, als hebbende toen ten tijde de heerschappij over Assyri‰. Vergelijk Ezra 6:22.

Jer 46.16 50.16 Zep 3.1 Ps 74.8 Ezr 6.22
1) aan te bidden

Hebreeuws eigenlijk, zich te buigen, of neder te bukken. Zie Gen. 24:26.

Ge 24.26
2) berouw hebben

Zie Gen. 6:6, alzo Jer. 26:13,19.

Ge 6.6 Jer 26.13,19

3) kwaad,

Der straf. Zie Gen. 19:19.

Ge 19.19
4) vroeg op zijnde

Zie boven Jer. 7:13.

Jer 7.13
5) Silo,

Zie boven Jer. 7:12,14.

Jer 7.12,14
6) profeten,

Versta, de valse profeten, of valse leraars; en alzo in het volgende. Zie boven Jer. 2:8.

Jer 2.8

7) spreken

Hebreeuws, sprekende.

8) den dood sterven!

Hebreeuws, stervende sterven.

9) woorden hoorden,

Of, dingen, zaken.

10) nieuwe poort

Zijnde [naar sommiger gevoelen] de grootste van alle, vernieuwd en vermaakt door den koning Jotham, anders genaamd de hoge poort; idem de poort Sur, en fondamentpoort, in het oosten des tempels; zie 2 Kron. 27:3, en 2 Kon. 11:6, en 2 Kon. 15:35, en vergelijk boven Jer. 20:2.

2Ch 27.3 2Ki 11.6 15.35 Jer 20.2

11) HEEREN.

Dat is, die voor aan des Heeren huis was.

12) oordeel des doods,

Of, recht; dat is, hij is schuldig ter dood verwezen, of met den dood gestraft te worden; alzo onder Jer. 26:16; zie Deut. 19:6, en Deut. 21:22; Luk. 24:20.

Jer 26.16 De 19.6 21.22 Lu 24.20
13) handen;

Dat is, macht of geweld.

14) goed,

Dat is, zoals gij oordeelt goed en recht te zijn.

15) weet voorzeker,

Hebreeuws, wetende weet.

16) brengen op u,

Hebreeuws eigenlijk, geven, stellen. Zie Richt. 9:24; Ezech. 7:3,4,8.

Jud 9.24 Eze 7.3,4,8
17) oudsten des lands,

Dat is, voortreffelijkste, ambtdragende, personen van staat. Zie Num. 11:16, en vergelijk Gen. 50:7.

Nu 11.16 Ge 50.7
18) Morastiet,

Dat is, geboren te Morescheth; dat enigen houden voor Marescha, uit Mich. 1:14,15, omdat de oorspronkelijke betekenis der woorden enerlei schijnt te zijn; zie de aantekening aldaar, en wijders Joz. 15:44. Doch anderen houden Moreschet voor een dorp, niet ver van de stad Merescha, gelegen aan de westelijke grenzen van Juda; of voor een andere stad, gelegen bij Gath, den Filistijnen toebehorende, en misschien van de Benjaminieten ingenomen, 1 Kron. 18:13; zie wijders Micha 1:14, en van een anderen profeet Micha; 1 Kon. 22, en 2 Kron. 18.

Mic 1.14,15 Jos 15.44 1Ch 18.13 Mic 1.14

19) heirscharen:

Zie 1 Kon. 18:15.

1Ki 18.15

20) berg dezes huizes

Moria, waar de tempel stond.

21) hoogten des wouds.

Dat is, tot een gans wilde, woeste, woudachtige hoogte.

22) ooit gedood?

Of, enkel gedood. Hebreeuws, dodende gedood.

23) hij niet den HEERE,

Namelijk Hizkia.

24) berouwde over het kwaad,

Gelijk boven Jer. 18:8, en elders dikwijls.

Jer 18.8

25) groot kwaad tegen onze zielen.

Dat is, doen een grote zonde, waarmede wij onszelven het verderf op den hals halen. Vergelijk Num. 16:38, enz.

Nu 16.38
26) was ook een man,

Of, daar was, of, is ook een man geweest; zodat dit een verhaal is van den profeet Jeremia, dienende tot aanmerking van Gods genadige regering, in het beschermen van Jeremia door Ahikam, zonder welke hij lichtelijk van Jojakim geloond zou zijn geweest gelijk deze Uria.

27) Uria,

Hebreeuws, Urijahu-Schemajahu. Van dezen wordt nergens elders vermeld.

28) Kirjath-jearim;

Zie #Richt. 18:12.

Jud 18.12

29) naar al de woorden van Jeremia.

Dat is, op gelijke wijze, even alzo, gelijk Jeremia.

30) Achbor,

Vergelijk 2 Kon. 22:12,14, en onder Jer. 36:12.

2Ki 22.12,14 Jer 36.12
31) sloeg hem met het zwaard,

Dat is, deed hem slaan; dat is, ombrengen, en zijn lichaam werpen, enz.

32) graven van de kinderen des volks.

Dat is, in een van de graven van het gemene volk; [zie Richt. 12:7]; zonder hem [gelijk een profeet des HEEREN wel waardig was] enige gewone uiterlijke eer te bewijzen.

Jud 12.7
33) hand van Ahikam,

Dat is, hij beschermde Jeremia met zijn macht, aanzien, beleid en gezag, die hij had. Zie van dezen Ahikam 2 Kon. 22:12,14, en 2 Kon. 25:22; idem onder Jer. 39:14.

2Ki 22.12,14 25.22 Jer 39.14
Copyright information for DutKant