Job 33

41) zou mijn

Te weten, indien ik zulks deed.

42) Maker

Dat is, God, die mij gemaakt en geschapen heeft. Zie boven, Job 4:17.

Job 4.17

43) wegnemen.

Dat is, doden en verderven.

1) ik heb

Den mond opendoen is dikwijls met zeer groten ernst van gewichtige zaken spreken, of een statig verhaal aanvangen, gelijk hier en Richt. 11:35; Ps. 78:2; Spreuk. 24:7, en Spreuk. 31:8,9,26.

Jud 11.35 Ps 78.2 Pr 24.7 31.8,9,26

2) onder

Of, met mijn raak, of gehemelte; dat is in mijn mond. Het gehemelte helpt tot de spraak, boven, Job 29:10; daarom wordt hetzelve ook de spraak toegeschreven. Zie boven, Job 31:30; Spreuk. 8:7.

Job 29.10 31.30 Pr 8.7
3) de oprechtigheid

Dat is, het rechte, ware en onvervalste gevoelen mijns harten. Vergelijk boven, Job 6:25, en de aantekening.

Job 6.25

4) de wetenschap

Dat is, mijn lippen, die wetenschap of lering zullen en moeten voortbrengen; die ook lippen der wetenschap genaamd worden; Spreuk. 14:7.

Pr 14.7

5) wat zuiver is,

Dat is, hetwelk onvervalst is en komt uit een oprecht hart.

6) De Geest Gods

Elihu geeft te verstaan dat hij een mens was en schepsel Gods gelijk anderen; vervolgens dat Job met hem vrijelijk spreken mocht zonder schroom, als met zijns gelijke, zodat hij zich niet behoefde te ontschuldigen met de vreeslijke majesteit Gods, tegen welke hij verklaard had niet te kunnen verstaan. Zie boven, Job 9:32, en Job 13:21, en Job 16:21.

Job 9.32 13.21 16.21

7) adem

Hij schijnt te zien op de schepping van den eersten mens; Gen. 2:7.

Ge 2.7
8) schik u

Of, schik, richt [uwe woorden]; gelijk Job 32:14.

Job 32.14
9) ik ben

Dat is, ik behoor God toe, zijnde van Hem geschapen, en totnutoe van Hem in het leven onderhouden. Anders, ik ben voor God naar uw woord, te weten om zijn zaak te verdedigen naar uw eigen begeerte.

10) uit

Te weten, in den eersten voorvader Adam, zodat ik van stof en afkomst uws gelijke ben, en daarom van u niet te vrezen; zie Gen. 2:7.

Ge 2.7
11) mijn verschrikking

Te weten, waarmede ik u zou mogen verschrikken.

12) hand

Zie boven, Job 13:21, en de aantekening.

Job 13.21
13) Ik ben

Dit zijn de redenen, die Elihu uit Jobs redenen had gemerkt, oordelende die strafbaar te wezen. Men kan dezelve, of dergelijke vinden in de plaatsen hier recht tevoren op den kant aangetekend. Niettemin, Job heeft zijn zonden meermalen bekend, gelijk te zien is boven, Job 9:2, en Job 14:4; maar sprekende van zijn onnozelheid, verstaat hij daarmede de gerechtigheid zijner zaak tegen zijn vrienden, en niet de gerechtigheid zijns persoons voor God.

Job 9.2 14.4
14) Hij vindt

Te weten, God. Job had wel deze zelfde woorden niet gebruikt, maar die van gelijken zin waren, boven, Job 14:16,17.

Job 14.16,17

15) oorzaken

Dat is, stof om mij te bezwaren, dat is te beschuldigen en te straffen. Anders, afbrekingen; dat is, middelen om zich van mij of mij van hem te scheiden en alle vriendschap te breken, of om al mijn voornemens en pogen te vernietigen. Vergelijk Num. 14:34.

Nu 14.34

16) houdt mij

Zie boven, Job 13:24, en de aantekening; idem vergelijk boven, Job 16:9, en Job 19:11.

Job 13.24 16.9 19.11
17) Hij legt

Zie boven, Job 13:27, en de aantekening.

Job 13.27

18) Hij neemt

Vergelijk boven, Job 14:16, en Job 31:4, met de aantekening.

Job 14.16 31.4
19) hierin

Dat is, in hetgeen ik nu van u verhaald heb.

20) want God

Hieruit besluit Elihu dat Job met meerderen ootmoed en eerbied tegen God gehandeld moest hebben; vervolgens, dewijl hij zich hierin vergrepen had, dat hij in dezen dele onrechtvaardig was, hoewel hij hem anders voor vroom bekende.

21) meerder

Ten aanzien niet alleen van zijn wezen en macht, maar ook van zijn wijsheid en rechtvaardigheid, enz.

22) Hij antwoordt

De zin is dat God van al zijn doen ons geen rekenschap geeft, noch ook gehouden is te geven. Of aldus: omdat Hij al zijn woorden niet gesproken heeft. Anders, want Hij verantwoordt geen zijner daden, of werken; dat is, Hij is niet gehouden enige te antwoorden.

23) Maar God

De zin is, hoewel God niet gehouden is van zijn doen ons rekenschap te geven, nochtans door zijn vriendelijke goedheid doet Hij het dikwijls, te weten als het Hem belieft, hetwelk van velen niet waargenomen wordt. Vergelijk Gen. 6:3; Num. 14:42; 1 Kon. 22:28; 2 Kon. 17:13; Dan. 4:5,22,28; Matth. 27:19.

Ge 6.3 Nu 14.42 1Ki 22.28 2Ki 17.13 Da 4.5,22,28 Mt 27.19

24) eens of tweemaal;

Een zeker getal voor een onzeker. Alzo onder, Job 33:29. Zie Lev. 26:8.

Job 33.29 Le 26.8

25) let niet

Hebreeuws, ziet.

26) In den droom,

Zie Gen. 20:3, en Gen. 28:12, en de aantekening.

Ge 20.3 28.12
27) openbaart

Dat is, opent en verlicht het verstand en bekeert den wil des mensen door zijn inwendige aanspraak en vermaning. Zie van dezelfde manier van spreken Ruth 4:4.

Ru 4.4

28) verzegelt

Dat is, Hij drukt in hun harten de zekerheid zijner bestraffing; dat is, dat Hij zijn voornemen om hen te straffen zekerlijk uitvoeren zal. Zie dezelfde manier van spreken Deut. 32:34.

De 32.34
29) van zijn

Het woord van is hier in te voegen uit het volgende lid van Job 33:17.

Job 33.17

30) werk,

Te weten, kwaad werk dat hij voorhad. Zie Gen. 20:3, en Gen. 31:24.

Ge 20.3 31.24

31) de hovaardij

Dat is, de grootsheid en vermetelheid des harten, waardoor de mens tot een kwaad voornemen geraakt.

32) verberge;

Hebreeuws, bedekke; dat is, wegneme. Vergelijk de manier van spreken met degene die boven is, Job 3:10.

Job 3.10
33) zwaard

Het Hebreeuwse woord betekent een geweer, dat met werpen gebruikt wordt. Versta hierdoor, allerlei kwaad der ziel of des lichaams, tijdelijk of eeuwig. Vergelijk onder, Job 36:12.

Job 36.12
34) Ook wordt

De zin is dat God den mens vermaand heeft in voortijden, niet alleen door dromen en gezichten, maar ook, gelijk heden, door ziekten en krankheden, om op hun leven acht te nemen en God te vrezen.

35) sterke

Dat is, al zijn beenderen, die veel en sterk zijn; versta hierop, worden gestraft, uit het volgende. Anders, en de twist zijner beenderen is geweldig; dat is, de smart zijner beenderen, waardoor God gelijk met hem twist.

36) Zodat

Anders, zodat zijn leven hem het brood doet verfoeien.

37) de begeerlijke

Hebreeuws, de spijs der begeerte; dat is, die men begeert, of waartoe men belust is, als men gezond is. Alzo vaten, of gereedschap der begeerte, 2 Kron. 32:27; het land der begeerte, Ps. 106:24; wijnstokken der begeerte, Amos 5:11.

2Ch 32.27 Ps 106.24 Am 5.11
38) uit het gezicht,

Dat is, dat het niet meer gezien wordt vanwege zijn magerheid.

39) niet gezien

Te weten, uit oorzaak van de voorgaande vettigheid des lichaams.

40) uitsteken;

Te weten, door de voorgemelde magerheid. Anders, verbroken, of vermorzeld.

41) ziel

Dat is, zijn leven, gelijk terstond in het volgende verklaard wordt; zie Gen. 19:17.

Ge 19.17

42) die doden.

Dat is, die de mensen van het leven beroven.

43) Gezant,

Dat is, een profeet of leraar van God gezonden, om de mensen, die in enigen nood zijn, van zijn wil en hun schuldigen plicht te onderwijzen. Andere verstaan door dezen gezant een heiligen engel.

44) uit duizend,

Te weten der vrome en trouwe leraars, die niet velen te vinden zijn; daarom worden zij gezegd een uit duizend te wezen.

45) rechten

Dat is, wat hij behoort te doen en te laten, om God te behagen.

46) Zo zal

Te weten, als de zieke mens de vermaning des leraars met een gelovig en gehoorzaam hart zal aangenomen hebben.

47) Hij hem

Namelijk, God.

48) genadig zijn,

Te weten, hem vergevende zijn zonden, en hem weder gezond makende.

49) zeggen:

Te weten, tot den bode of gezant.

50) Verlos hem,

Dat is, verkondig hem de verlossing; Joh. 20:23; 2 Cor. 5:19,20.

Joh 20.23 2Co 5.19,20

51) verzoening gevonden.

Te weten, de verzoening van den Messias.

52) frisser worden

Versta dit van de nieuwe gezondheid en sterkte des lichaams, zijnde als een teken van de vernieuwing des geestes.

53) zijn aangezicht

De zin is dat God de mens op wien Hij tevoren om zijn zonden vergramd was, daarna, als hij bekeerd is, vriendelijk en met een bijzonder welbehagen zal aanschouwen. Men kan ook verstaan dat de mens Gods aangezicht met vreugde zal aanzien, dat is, zijn genade en vaderlijke gunst gevoelen. De zin is enerlei.

54) zijn gerechtigheid

Te weten, mits hem door zijn Geest zekerheid te geven van zijn rechtvaardigmaking en de ware vernieuwing, die in hem door de zonde zeer afgenomen hadden.

55) Hij zal

Namelijk, die krank door Gods weldaad gezond geworden zijnde. Anderen verstaan dit van God, omdat in Job 33:28, hetwelk hier aanhangt, voor mijn ziel, en mijn leven, sommigen lezen, zijn ziel, zijn leven, en zetten deze woorden aldus over: Hij, te weten God, ziet op de mensen, en [zo daar iemand] zegt: Ik heb gezondigd, enz., zo zal Hij zijn ziel verlossen, dat hij niet ga in het verderf, en zijn leven zal het licht zien.

Job 33.28

56) mensen

Die hij begeert te stichten met de belijdenis zijner zonden en de verkondiging der genade Gods aan hem bewezen.

57) aanschouwen,

Dat is, hij zal zich bij dezelve voegen en daarmede vergezelschappen.

58) gebaat;

Zijnde daarom met een zware ziekte gestraft geweest. Het Hebreeuwse woord is in deze betekenis genomen Esth. 3:8, en Esth. 5:13.

Es 3.8 5.13
59) in het verderf,

Dat is, in het graf.

60) licht

Dat is, goeden welstand geniet. Licht is hier zoveel als welstand. Zie boven, Job 18:5, en zien is genieten. Zie boven, Job 7:7.

Job 18.5 7.7
61) twee

Dat is, dikmaals. Het is een zeker getal voor een onzeker.

62) een man;

Dat is, met een mens.

63) verlicht

Dat is, dat hij niet alleen nog in het leven blijve, maar daarin zo welvare, dat hij aanzienlijk en ge‰erd onder de mensen worde.

64) redenen zijn,

Te weten, om uw zaak te verantwoorden en mij tegen te spreken.

65) rechtvaardigen.

Dat is, voor te spreken en te verdedigen, zover het mogelijk is, zulks dat ik dit werk niet uit enige twistgierigheid aanneem.

Copyright information for DutKant