Job 42

1) van Uw

Dat is, van al hetgeen Gij naar uw eeuwige en oneindige wijsheid voorgenomen en besloten hebt. Zie van het Hebreeuwse woord boven, Job 21:27.

Job 21.27

2) afgesneden

Dat is, verhinderd, achtergehouden en afgekeerd worden, dat het niet zou worden uitgevoerd. Vergelijk Gen. 11:6, en de aantekening.

Ge 11.6
3) [zegt Gij],

Dit had God gesproken, boven, Job 38:2, waarmede Job zich nu beschuldigd en overtuigd vindt.

Job 38.2

4) den raad

Namelijk, van God.

5) verbergt

Dat is, verduisterd, gelijk boven, Job 38:2. Zie de aantekening aldaar.

Job 38.2

6) voor mij

Hebreeuws, wonderen boven mij; dat is, die meerdere waren dan ik begrijpen kon. Alzo Ps. 131:1. Zie gelijke manier van spreken Deut. 17:8, en Deut. 30:11, en vergelijk de aantekening.

Ps 131.1 De 17.8 30.11
7) spreken;

Dat is, bidden, om van U onderwezen te worden in hetgeen mij te hoog gaat. Spreken voor bidden. Vergelijk 1 Sam. 1:13.

1Sa 1.13

8) ik zal U vragen,

Job ziet op hetgeen God tot hem gesproken had, boven, Job 38:3, en Job 40:2. Hij wil zeggen dat God van hem niet kon, noch behoefde onderricht te zijn over zijn diepe oordelen en machtige werken, maar dat hij wel van God begeerde en verwachtte door zijn Geest onderwezen te worden.

Job 38.3 40.7
9) Met het gehoor

Dat is, de kennis, die ik van uw majesteit tevoren gehad heb, door middel van het gehoor, dat is door de verhalen en onderwijzingen, is weinig ten aanzien van de verlichting, die ik nu door uw zichtbare verschijning en tegenwoordige aanspraak van uw goddelijke wijsheid, macht, oordelen en werken ontvangen heb.

10) ziet U

Te weten, niet in uw goddelijk wezen, maar in het teken uwer openbaring; van hetwelk zie boven, Job 38:1, en Job 40:1. Vergelijk Gen. 32:30; Num. 12:8, en Num. 14:14; 1 Kon. 22:19, en zie de aantekening.

Job 38.1 40.6 Ge 32.30 Nu 12.8 14.14 1Ki 22.19
11) verfoei

Over hetgeen ik tevoren door ongeduldigheid en het gevoel van mijn zwaar lijden onvoorzichtelijk voortgebracht heb.

12) in stof en as.

Zie boven, Job 2:8, en vergelijk 2 Sam. 12:16.

Job 2.8 2Sa 12.16
13) twee vrienden,

Namelijk, Bildad de Suhiet, en Zofar, de Na„mathiet; zie boven, Job 2:11.

Job 2.11

14) gelijk

Het Hebreeuwse woord el is ook voor van genomen, Gen. 20:2; 2 Kon. 19:32, en onder, Job 42:8; Ps. 59:18.

Ge 20.2 2Ki 19.32 Job 42.8 Ps 59.17
15) offert brandoffer

Job wordt niet geheel ontschuldigd, maar zijn vergrijping wordt minder gemaakt dan van zijn vrienden. Want dezen hebben meest gezondigd door een onverstandig oordeel van Gods straffen en zegeningen, mitsgaders door onmin en wreedheid tegen Job, hem als een huichelaar veroordelende en leugens tegen hem verdichtende, inplaats van hem te vertroosten; maar Job heeft meest misdaan door menselijke zwakheid en ongeduldigheid, zijnde daartoe gekomen door de verkeerde oordelen en schampere aanspraken zijner vrienden.

16) want zekerlijk,

Te weten, door de hand van Job.

17) Ik zal zijn

De Hebreeuwse woorden chi im zijn alzo genomen Spreuk. 23:18.

Pr 23.18

18) opdat Ik

Dat is, hem uit genade gunstig zijn en zijn gebed verhoren. Zie Gen. 19:21; aldus is deze manier van spreken in het goede genomen; maar in het kwade genomen zijnde, betekent zij den persoon van iemand aanzien uit een blinde en onrechtvaardige gunst. Zie Lev. 19:15, en de aantekening.

Ge 19.21 Le 19.15

20) gelijk Mijn knecht

Zie Job 42:7.

Job 42.7
21) nam het aangezicht

Zie Job 42:8.

Job 42.8
22) de gevangenis

Versta hiermede het geweld des satans, die Job als gevangen hield om hem te plagen in zijn goed, boven, Job 1:12, in zijn kinderen, Job 1:18, in zijn lichaam, boven, Job 2:6, en in de versmaadheid, die hem zijn vrouw, zijn vrienden en anderen aandeden, boven, Job 2:9, en Job 19:13,14, enz., en Job 30:1, enz. Vergelijk boven, Job 36:8, en de aantekening.

Job 1.12,18 2.6,9 19.13,14 30.1 36.8

23) zijn vrienden;

Hebreeuws, zijn vriend. Een enkelvoudig getal voor een veelvoudig, gelijk af te nemen is boven uit Job 42:8.

Job 42.8

24) tot dubbel

Vergelijk zijn eersten rijkdom, waarvan te zien is boven, Job 1:3, met zijn laatsten, waarvan te zien is onder, Job 42:12.

Job 1.3 42.12
25) broeders,

Dat is, bloedvrienden en die hem in maagschap bestonden. Zie Gen. 24:27.

Ge 24.27

26) die hem te voren

Dat is, zijn goede bekenden, met wie hij gemeenzaamlijk tot onderhouding van goede vriendschap verkeerd had.

27) aten brood

Zie Gen. 31:54.

Ge 31.54

28) beklaagden

Zie boven, Job 2:11.

Job 2.11

29) kwaad,

Versta, het kwaad der straf en kastijding. Zie Gen. 19:19.

Ge 19.19

30) stuk gelds,

Zie Gen. 33:19.

Ge 33.19

31) gouden

Anders, een gouden oorring. Zie Gen. 24:22.

Ge 24.22
32) laatste meer

Te weten, het laatste zijns levens.

33) eerste;

Zie boven, Job 1:2, enz.

Job 1.2
34) Jemima,

Deze eerste heeft haar naam van den dag, uit oorzaak [zo enigen menen] van de klaarte harer schoonheid.

35) Kezia,

Zo genaamd van de specerij, geheten kassie, welke een zeer lieflijken en aangenamen reuk heeft. Zie van deze specerij Ps. 45:9.

Ps 45.8

36) Keren-happuch.

Dit betekent zoveel als een hoorn van blanketsel. Men meent dat zij zo blinkende was, alsof zij met overvloed van blanketsel was overstreken geweest.

37) gaf haar erfdeel

Hebreeuws, gaf haar. Alzo in het volgende; zijnde het mannelijk geslacht gesteld voor het vrouwelijke. Alzo Exod. 1:21, enz.

Ex 1.21
38) na dezen

Versta, na deze zware bezoeking.

39) zat.

Vergelijk Gen. 25:8, en de aantekening.

Ge 25.8
Copyright information for DutKant