Numbers 31

1) wraak der kinderen

Hebreeuws, wreek de wraak der kinderen Isra‰ls van de Midianieten; te weten, over het kwaad, hetwelk zij onder de Isra‰lieten listiglijk veroorzaakt hebben, toen zij dezelve gebracht hebben tot lichamelijke en geestelijke hoererij, vermeld hier boven Num. 25:1,2, enz. en onder, Num. 31:15,16.

Nu 25.1,2 31.15,16

2) daarna zult gij verzameld worden

Dat is, gij zult sterven en uit deze wereld verhuizen. Zie van deze manier van spreken Gen. 15:15, en Gen. 25:8, en boven Num. 20:24,26.

Ge 15.15 25.8 Nu 20.24,26
3) ten strijde toerusten,

Of, ten heir; en zo in het volgende.

4) des HEEREN te doen

Te weten, die de HEERE geboden had tegen de Midianieten te zullen gedaan worden. Zie boven, Num. 25:17,18, waarmede God verklaarde dat de vijandschap, tegen zijn volk bewezen, zoveel als Hem aangedaan was. Vergelijk Zach. 2:8, en Hand. 9:4. aan de Midianieten.

Nu 25.17,18 Zec 2.8 Ac 9.4
5) Van elken stam

Hebreeuws, duizend van een stam, duizend van een stam. Zie deze manier van spreken ook Lev. 24:8, en boven, Num. 13:2, enz.

Le 24.8 Nu 13.2
6) Pinehas,

Te weten, niet eigenlijk om te vechten of een krijgsoverste te zijn, maar om vanwege God, als een goed raadsman en beleider, het leger bij te blijven en dat tot kloekheid te vermanen, achtervolgens zijn bijzonderen ijver, tevoren bewezen; boven, Num. 25:13. Vergelijk Deut. 20:2,3, enz.

Nu 25.13 De 20.2,3

7) heilige vaten,

Welke waren, naar sommiger gevoelen, de ark des verbonds met haar toebehoren, mits die in het leger somtijds medegenomen werd, hetwelk men verstaan kan uit Num. 14:44; Joz. 4:11; 1 Sam. 4:4. Anderen verstaan daarmede alleen de trompetten, die terstond in Num. 31:6 vermeld worden, en in den krijg moesten gebruikt worden.

Nu 14.44 Jos 4.11 1Sa 4.4 Nu 31.6
8) koningen der Midianieten,

Welke leenmannen of vazallen van den koning Sihon, eer hij door Mozes uitgeroeid werd, geweest zijn, Joz. 13:21, maar daarna zich als koningen gehouden hebben. Zie boven, Num. 25:15.

Jos 13.21 Nu 25.15

9) Zur,

Hebreeuws, Tsur.

10) Bileam,

Hebreeuws, Bilam, te weten, daar hij op den weg was om weder te keren naar zijn landschap Mesopotami‰. Zie boven, Num. 24:25.

Nu 24.25
11) met hun woonplaatsen,

Anders, in, of, door hun woonplaatsen.

12) gevangenen,

Hebreeuws, de gevangenis; te weten, de Midianietische vrouwen en de kleine kinderen, die zij gevangen hadden. Zie boven, Num. 31:9. Het woord gevangenis is dikwijls voor de gevangenen genomen; alzo onder, Num. 31:19,26; idem Exod. 12:29; 2 Kron. 29:5; Ef. 4:8.

Nu 31.9,19,26 Ex 12.29 2Ch 29.5 Eph 4.8

13) Jordaan van Jericho.

Dat is, die tegenover, of voorbij, of niet ver van Jericho vloeit, en een veer of overdracht bij deze stad heeft. Vergelijk boven, Num. 22:1.

Nu 22.1
14) Hebt gij dan alle vrouwen laten leven?

Aldus vragende, geeft hij te verstaan dat zij zulks geenszins moesten gedaan hebben. Zie deze manier van vragen, die zeer sterk tegenspreekt en een bevestiging inhoudt, Gen. 18:17 met de aantekeningen.

Ge 18.17
15) raad

Hebreeuws, woord. Versta, den snoden vond en arglistigen raad, waardoor de Isra‰lieten in hoerdom en afgoderij gevallen zijn. Zie boven, Num. 24:14.

Nu 24.14

16) die plaag werd onder de vergadering

Zie van deze plaag boven, Num. 25:9.

Nu 25.9
17) door bijligging des mans

Vergelijk Num. 31:18; idem Lev. 18:22, en Lev. 20:13.

Nu 31.18 Le 18.22 20.13

18) bekend heeft.

Zie Gen. 4:1, en Gen. 19:8.

Ge 4.1 19.8
19) van vrouwelijk geslacht,

Hebreeuws, onder de wijven.

20) zeven dagen;

Naar de ordinantie en wet gegeven van God, ten aanzien van de onreinen, Lev. 15:13, en boven, Num. 19:11, enz., en onderhouden in Mirjam, boven, Num. 12:14.

Le 15.13 Nu 19.11 12.14

21) mens gedood,

Hebreeuws, een ziel.

22) ontzondigen,

Zie boven, Num. 8:21.

Nu 8.21
23) ontzondigen.

Dat is, reinigen naar de wet der ceremoni‰n en alzo bekwaam maken tot een goed en eerlijk gebruik. Vergelijk Lev. 8:15, en Lev. 14:49, en Lev. 16:16 met de aantekeningen er op.

Le 8.15 14.49 16.16
24) krijgslieden,

Hebreeuws, mannen des krijgs, of, des heirs; dat is, die in een oorlog zich laten gebruiken en de wapenen hanteren.

25) het goud en het zilver,

Te weten, wat zij van de Midianieten genomen hadden.

26) dat het vuur lijdt,

Hebreeuws, wat in het vuur gaan zal; dat is, wat, door het vuur gehaald zijnde, onbeschadigd en onverteerd er uit komt. Alzo in het volgende.

27) het water der afzondering

Zie van dit water boven, Num. 19:9.

Nu 19.9
28) der gevangenen

Hebreeuws, der gevangenis. Zie boven, Num. 31:12.

Nu 31.12
29) in twee helften

Welke orde David heeft gevolgd in het delen van den buit tussen degenen, die gestreden hadden, en anderen, die bij het gereedschap gebleven waren om dat te bewaren, 1 Sam. 30:24.

1Sa 30.24
30) een schatting

Of, een toegelegd deel, hetwelk was als ene schatting, die den HEERE tot bewijs van dankbaarheid gegeven moest worden, en den priesters, die den HEERE in den tabernakel dienden, voor hun deel toebescheiden was.

31) ziel,

Het woord ziel, ten aanzien van de mensen, betekent hier een mens of persoon, en ten aanzien van de beesten een beest of stuk. Van elk uit de vijf honderd moesten de krijgslieden den HEEREN een toe‰igenen; gelijk de Isra‰lieten, die in het heir niet getrokken waren, uit hun helft van vijftig een den Levieten moesten geven, dat is, tienmaal meer dan de krijgslieden den priesters gaven.

32) schapen.

Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen schapen, maar ook geiten, alzo in het volgende. Zie Gen. 26:14, en Lev. 1:2.

Ge 26.14 Le 1.2
33) tot een heffing des HEEREN.

Dat is, om dat den HEERE te offeren en toe te heiligen, tot een bewijs van dankbaarheid; alzo onder, Num. 31:41,52. Het Hebreeuwse woord is hier in het algemeen genomen voor offer of gave. Zie boven, Num. 5:9.

Nu 31.41,52 5.9
34) der kinderen Isra‰ls

Dat is, die den kinderen Isra‰ls toebehoorde, achtervolgens de bedeling, vermeld boven, Num. 31:27. Zie van deze helft onder, Num. 31:42,47.

Nu 31.27,42,47

35) een gevangene van vijftig nemen,

Of, een deel, dat vastgehouden is, van de mensen, of van de beesten.

36) al de beesten;

Dat is, uit alle soorten van beesten; vergelijk Gen. 7:14.

Ge 7.14

37) die de wacht van den tabernakel

Zie Num. 3:7.

Nu 3.7
38) het overschot van den roof,

Versta, dat zuiver overgebleven was boven de gedode vrouwen en manskinderen, boven, Num. 31:17, en boven hetgeen het leger, zeven dagen in het veld liggende, verteerd had, Num. 31:19.

Nu 31.17,19

39) krijgsvolk geroofd had,

Hebreeuws, volk des krijgs, of heirs. Vergelijk boven de aantekeningen op Num. 31:21.

Nu 31.21

40) schapen;

Zie boven, Num. 31:28.

Nu 31.28
41) de schatting voor den HEERE

Versta, de aangeschatte protie, die de krijgslieden den HEERE moesten toeleggen. Zie boven, Num. 31:28, en de aantekeningen daarop.

Nu 31.28
42) helft der kinderen Isra‰ls,

Zie van deze helft boven, Num. 31:30, en onder, Num. 31:47.

Nu 31.30,47
43) halve deel nu der vergadering was,

Hebreeuws, de helft der vergadering; dat is, het halve deel, dat de vergadering toekwam.

44) een gevangene uit vijftig,

Zie boven, Num. 31:30.

Nu 31.30
45) onder onze hand geweest zijn;

Dat is, onder ons gebied. Zie Gen. 16:6.

Ge 16.6

46) uit ons ontbreekt niet een man.

Anders, daarvan.

47) gekregen heeft,

Hebreeuws, gevonden.

48) vat,

Of, gereedschap, of, juweel.

49) keten,

Anders, arm- of beensiersel, of, gouden kousenband.

50) een afhangenden gordel,

Zie Exod. 35:22.

Ex 35.22

51) verzoening te doen

Vanwege hunne zonden, vermeld Num. 31:14,15,16.

Nu 31.14,15,16
52) alle welgewrochte vaten.

Hebreeuws, alle vat, of, gereedschap des werks. Versta hierdoor, allerlei gouden tuig of vat, of juweel, dat met groten arbeid zeer kostelijk gemaakt was.

53) sikkelen,

Versta, gouden sikkelen, van welker waarde zie Gen. 24:22, en boven, Num. 7:14.

Ge 24.22 Nu 7.14
54) had geroofd voor zichzelven.

Waarvan zij hunnen hoofdlieden niet hadden medegedeeld, zodat zij nog veel van den buit overig hadden boven hetgeen zij den priesters, den Levieten en den Isra‰lieten gegeven hadden.

55) ter gedachtenis

Te weten, zowel der weldaad van God, waardoor zij hun vijanden overwonnen hadden en met God verzoend waren, als om hun schuldigen plicht, om God daarvoor dankbaar te zijn en hem getrouw te blijven, ten einde Hij hen altijd met zijn genade en zegen zou bijwonen.

Copyright information for DutKant