Numbers 34

1) vallen zal,

Door loting ten deel zal vallen, of uitgedeeld worden.

2) landpalen.

Die in het volgende beschreven worden; vergelijk hiermede Gen. 10:19, en Gen. 15:18; Exod. 23:31; Deut. 1:7, en Deut. 11:24; Joz. 1:4.

Ge 10.19 15.18 Ex 23.31 De 1.7 11.24 Jos 1.4
3) aan de zijden van Edom;

Dat is, langs de landpalen of grenzen der Edomieten. Zie Joz. 15:1.

Jos 15.1

4) Zoutzee tegen het oosten;

Anders genoemd de Dode zee. Zie Gen. 14:3.

Ge 14.3
5) Akrabbim,

Dat is, der scorpioenen, waarvan deze plaats den naam kan hebben ontvangen; zie Deut. 8:15. Dit was aan de zuidelijke einde van de Zoutzee en het oostelijke einde van het gebergte van Edom.

De 8.15

6) haar uitgangen zullen zijn,

Dat is uitgangen dezer landpale.

7) van het zuiden naar Kades-barnea;

Anders, tegen.

8) Hazar-addar,

Deze twee plaatsen worden hier samengevoegd, als nabij elkander gelegen. Vergelijk Joz. 15:3, waar zij van elkander worden afgescheiden, en de eerste genoemd Hezron. De kaarten stellen haar beiden aan de noordelijke zijde van het gebergte van Edom, niet ver van Azmon.

Jos 15.3

9) Azmon.

Gelegen aan het westeinde van het gebergte van Edom, niet ver van Gerar.

10) van Egypte,

Die Egypte van het Joodse land afscheidt. Vergelijk Gen. 15:18. Anders, naar het dal, of, vallei van Egypte, want aldaar waren moerassige laagten.

Ge 15.18

11) naar de zee.

Dat is, naar het westen. Zie Gen. 12:8.

Ge 12.8
12) westen,

Hebreeuws, zee; en zo in het volgende.

13) grote zee de landpale zijn;

Versta, de Middellandse zee, genoemd de Grote zee, in vergelijking der andere wateren en zee‰n of meren, die omtrent het Joodse land zijn.

14) Hor aftekenen.

Dit is niet geweest de berg Hor, op welken A„ron gestorven is, boven, Num. 33:38, maar een andere, ook genoemd Hermon, aan het westeinde van het gebergte Libanon. Uit vergelijking van Joz. 13:5, met dit en Num. 34:8. Dat de berg Hermon verscheidene namen gehad heeft, blijkt uit Deut. 3:9, en Deut. 4:48. Sommigen nemen het voor een berg aan de zee gelegen, die als een hoofd, of kaap [gelijk wij nu spreken] uitstak.

Nu 33.38 Jos 13.5 Nu 34.8 De 3.9 4.48
15) Hamath;

Een vermaarde koninklijke stad, aan den voet van het gebergte Libanon. Zie Gen. 10:18; boven, Num. 13:21; Joz. 13:5; Richt. 3:3; 2 Sam. 8:9; 1 Kon. 8:65; 2 Kon. 14:25,28, en 2 Kon. 17:24,30, en 2 Kon. 23:33; Jer. 49:23; Ezech. 47:16,17, en Ezech. 48:1; Amos 6:2; Zach. 9:2.

Ge 10.18 Nu 13.21 Jos 13.5 Jud 3.3 2Sa 8.9 1Ki 8.65 2Ki 14.25 2Ki 14.28 17.24,30 23.33 Jer 49.23 Eze 47.16,17 48.1 Am 6.2 Zec 9.2

16) Zedad.

Deze en de volgende plaatsen strekten langs het gebergte Libanon van Hamath af, voorts aan de westzijde van de Jordaan, waar die begint, tot aan de zee Cinnereth of Gennesareth.

17) Sefam.

Ook, naar sommiger gevoelen, genoemd Sifamoth; 1 Sam. 30:28.

1Sa 30.28
18) oever van de zee

Hebreeuws, schouder.

19) Cinnereth

Naderhand genoemd Gennesareth, bekend in de Evangelische historie. Zie ook Deut. 3:17.

De 3.17
20) langs de Jordaan,

Hebreeuws, naar de Jordaan; te weten, daar en zo als deze rivier van de zee Cinnereth voortloopt en ten laatste valt in de Zoutzee.

21) heeft zijn erfenis ontvangen.

Hebreeuws, hebben.

22) opgang.

Te weten, der zon.

23) uit elken stam een overste nemen,

Hebreeuws, een overste, of vorst, een overste uit een stam.

24) van den stam der kinderen van Dan,

Of, van den stam der kinderen Dans, een overste: [te weten], Bukki, enz. en alzo in het volgende.

25) geboden heeft,

Of, gesteld, verordineerd heeft, om enz.; vergelijk 2 Sam. 6:21, en 2 Sam. 7:11, enz.

2Sa 6.21 7.11
Copyright information for DutKant