Psalms 113

16) de wens der

Dat is, hij zal niet verkrijgen hetgeen, waar hij naar verlangt. Zie Spreuk. 10:24,28, en Spreuk. 13:9.

Pr 10.24,28 13.9
1) geprezen,

Hebr. gezegend.

2) den opgang der

2) tot haren ondergang,

Dat is, door de ganse wereld.

3) boven de hemelen

Dat is, zij strekt zich verder uit dan de hemel en de aarde doen.

4) Die zeer hoog woont.

Hebr. die zichzelven verheft met wonen.

5) Die zeer laag ziet,

Hebr. die zich vernedert om te zien. Alsof hij zeide: Hoewel Hij zo groot en zo hoog gezeten is, zo verwaardigt Hij zich nochtans wel zijn oog te slaan op al de schepselen, en die te regeren door zijne voorzienigheid.

6) uit den drek verhoogt;

Of, uit den misthoop; dat is, van een kleinen en nederige stta, gelijk 1 Kon. 16:2. Uit den drek verheffen betekent hetzelfde, zo hier, gelijk 1 Sam. 2:8; Klaagl. 4:5. Zie de aantekening bij Ps. 22:30.

1Ki 16.2 1Sa 2.8 La 4.5 Ps 22.29
7) Die de onvruchtbare

Dat is, die de onvruchtbare vrouw een huisgezin geeft, waar zij tevoren in 't geheel geen gezin had.

8) een blijde moeder

Te weten, zich verblijvende doordien Hij haar kinderen verleent. Zie Ps. 68:7.

Ps 68.6
Copyright information for DutKant