Psalms 132

1) lied Hamma„loth,

Zie Ps. 120:1. Zie van deze titel de aantekening Ps. 120:1.

Ps 120.1,1

2) O HEERE!

Het schijnt dat deze psalm geschreven is als men de ark uit Obed-Edoms huis naar de stad van David gebracht heeft, 1 Kron. 15: Sommigen verstaan dat Salomo dezen psalm gemaakt heeft als hij de ark zou laten brengen in den tempel.

3) gedenk aan David,

Hij wil zeggen: Gedenk war Gij hem door Nathan beloofd hebt, 2 Sam. 7. Of, laat blijken dat Gij David gedachtig zijt ten goede, hem gevende hetgeen hij ootmoedig met het gebed van U verzoekt.

4) den Machtige

Zie de aantekening bij bij Gen. 49:24.

Ge 49.24

5) gelofte gedaan

Zie de aantekening bij Ps. 61:6.

Ps 61.5
6) Zo ik in de tent

Dat is, zekerlijk, ik zal in de tent van mijn huis niet ingaan; zie Ps. 89:36, en de aantekening bij Ps. 95:11.

Ps 89.35 95.11

7) mijns huizes inga,

Hetwelk David nieuw had laten bouwen. Zie 2 Sam. 5:9; 1 Kron. 14:1, en 1 Kron. 15:1. David wil zeggen: Ik zal in dat huis niet gaan om het te bewonen en daarin te slapen, totdat ik, enz. Zie Ps. 132. 5.

2Sa 5.9 1Ch 14.1 15.1 Ps 132.5

8) van mijn bed klimme!

Hebr. mijner bedden; dat is, van enige mijner bedden.

9) slaap geve,

Dat is, slapen late.

10) voor den HEERE

Die zijne tegenwoordigheid openbaarde boven de ark en vandaar antwoord gaf. Zie Ps. 43:3.

Ps 43.3

11) een plaats

Zie van deze plaats 2 Sam. 6:17; 1 Kron. 16:1.

2Sa 6.17 1Ch 16.1

12) gevonden zal hebben,

Dat is, bereid zal hebben, gelijk Hand. 7:46.

Ac 7.46

13) woningen

Aldus spreekt de profeet in het getal van velen, omdat aan den tempel veel kamers en verblijfplaatsen waren.

14) voor den Machtige

Die op de ark des verbonds zit.

15) van haar gehoord

Te weten, van de ark.

16) in Efratha;

Sommigen verstaan hier door Efrata de landstreek van Bethlehem, waar Kiriath-Jearim en Obed-Edoms huis niet ver vann gelegen was. Zie Gen. 35:16,19. Anderen verstaan door Efrata Efra‹m, en voorts de stad Silo in Efra‹m gelegen, waar de ark lang gebleven was; Richt. 18:31, en Richt. 21:19; 1 Sam. 1:3.

Ge 35.16,19 Jud 18.31 21.19 1Sa 1.3

17) wij hebben haar

Te weten, toen wij haar naar Jeruzalem brengen zouden.

18) Ja„r.

Deze plaats wordt in de heilige historie ook genoemd Kiriath-Jearim, dat is, de stad der wouden, waar de ark twintig jaar geweest is, nadat zij uit het land der Filistijnen wedergekomen was, 1 Sam. 6:21, en 1 Sam. 7:1,2. Zij wordt ook genoemd Baale, [dat is, de pleinen] van Juda, 2 Sam. 6:2; want zij lag in een vlak bosachtig land. Enigen stellen hier: de velden des wouds.

1Sa 6.21 7.1,2 2Sa 6.2
19) Zijn woningen

Te weten, des Heeren. Anders, hare; te weten, der ark.

20) voor

Of aan of naar, of tegen aan.

21) de voetbank

Zie de aantekening bij Ps. 99.5.

Ps 99.5
22) Sta op,

Zie 1 Kron. 28:2, en 2 Kron. 6:41,42., waar dit vers en de twee naastvolgende door Salomo toegepast worden op den tijd toen hij de ark in het heilige der heiligen deed brengen.

1Ch 28.2 2Ch 6.41,42

23) tot Uw rust,

Dat is, tot die plaats, die Gij U hebt verkoren en geheiligd, opdat de ark des verbonds daar bestendig blijve. Alzo ook onder Ps. 132:14; en de aantekening bij 2 Kron. 6:41.

Ps 132.14 2Ch 6.41

24) Gij en de

Hier worden nu God en de ark samengevoegd, gelijk tevoren het een en het ander op zichzelven is genoemd geweest. Zie de aantekening bij 2 Kron. 6:41.

2Ch 6.41
25) bekleed worden

Dat is, laat hen oprecht en heilig hun priesterambt bedienen. Zie deze manier van spreken Job 29:14.

Job 29.14

26) Uw gunstgenoten

Dat is, uw volk Isra‰l. Zie 1 Kron. 15:28. De profeet wenst dat de godzaligen oorzaak van blijdschap mogen hebben, wordende van de priesters uit Gods Woord in alle godzaligheid onderwezen.

1Ch 15.28
27) Weer het

Dat is, sla hem zijne bede niet af; of weiger hem zijne bede niet. Zie de aantekening bij 1 Kon. 2:16,17,20. Of, weiger hem uw gunstige aanspraak en hulp niet.

1Ki 2.16,17,20

28) Gezalfden

Door den gezefde verstaat de profeet hier zichzelven.

29) om Davids,

Hij wil zeggen: Ten aanzien der beloften, die Gij mij gedaan hebt. Of, versta hier Christus, door David, waar David een voorbeeld van geweest is. Alzo ook Ps. 18:51; Jer. 30:9; Ezech. 34:23, en Ezech. 37:24; Hos. 3:5. En dan is de zin, om Jezus Christus' wil, die een knecht Gods genoemd wordt, ten aanzien der knechtelijke gedaante, die Hij aannemen zou.

Ps 18.50 Jer 30.9 Eze 34.23 37.24 Ho 3.5
30) de waarheid

Dat is, een vaste eed, een vaste belofte, of een eed der waarheid gezworen.

31) Van de vrucht

Dat is, enigen van uwe kinderen of nakomelingen. Zie 2 Sam. 7:12, enz. Deze belofte ziet op Christus, Hand. 2:30.

2Sa 7.12 Ac 2.30

32) Ik op uw troon

Dat is, zal Ik na u laten regeren.

33) Mijn verbond

Dat is, mijne geboden.

34) Mijn getuigenissen,

Dat is, mijne wetten, in welke Ik betuig hoe Ik wil ge‰erd en gediend wezen.

35) tot in eeuwigheid

Dat is, langen tijd zullen uwe nakomelingen het aardse koninkrijk bezitten; maar het geestelijke zal in Christus bestendigd zijn in eeuwigheid; Luk. 1:32,33.

Lu 1.32,33
36) Sion verkoren,

Dat is, de stad Jeruzalem, die op den berg Zion gebouwd is. Deze stad heeft de Heere verkoren, dat zijn heilige godsdienst in dezelve zou bevestigd worden.

37) heb ze begeerd.

Te weten, deze zitplaatsen, of woning, te weten, Jeruzalem, of Zion.

38) haar kost

Te weten, van Jeruzalem, dat is, der burgers te Jeruzalem.

39) rijkelijk zegenen,

Hebr. zegenende zegenen; dat is, Ik zal hen rijkelijk verzorgen van alle nooddruft.

40) met heil bekleden,

Zie boven Ps. 132:9; 2 Kro. 6:41, en verg. 1 Tim. 4:16.

Ps 132.9 2Ch 6.41 1Ti 4.16

41) haar gunstgenoten

Dat is, mijne beminde, die Ik te Jeruzalem of in Zion heb.

42) zeer juichen.

Hebr. juichende juichen.

43) Daar zal Ik

Dat is, Ik zal te Jeruzalem Davids koninkrijk en macht vermeerderen, gevende hem zijne zonen tot navolgers in het koninkrijk en voornamelijk den geestelijken Koning Christus. Zie Luk. 1:69; en Ps. 75:5, en Ps. 89:18,25.

Lu 1.69 Ps 75.4 89.17,24

44) Mijn Gezalfde

Dat is, den koning David.

45) een lamp toegericht.

Versta door de lamp even hetzelfde, dat tevoren door den hoorn is beduid, te weten de nakomelingen Davids in het koninkrijk, en voornamelijk Christus. Zie 1 Kon. 11;36, en Luk. 2:32.

Lu 2.32
46) Ik zal zijn vijanden

Dat is, Ik zal zijne vijanden in al hunne aanslagen te schande maken, gelijk Ps. 35:26, en Ps. 109:29.

Ps 35.26 109.29

47) met schaamte

Zie de aantekening bij 2 Kron. 6:41.

2Ch 6.41

48) zal zijn kroon

Dat is, zijne majesteit en heerlijkheid, zijn rijk.

49) bloeien.

Dat is, bloeiende blijven, zonder te verwelken.

Copyright information for DutKant