1 Samuel 23

1En men boodschapte David, zeggende: Zie, de Filistijnen strijden tegen Kehila, en zij beroven de schuren.
 boodschapte David, Te weten, toen hij in het land Juda, in het woud Thereth was, boven, 1Sa 22:5. Hetgeen hier wordt beschreven, is geschied eer Abjathar tot David is komen vluchten en hem de droeve tijding bracht van den moord der priesters, onder vs.6. Daarom zetten sommigen de eerste woorden van vs.1 aldus over: David nu was geboodschapt
,
 Kehila, Deze stad lag in den stam van Juda, gelijk te zien is Jos 15:44.
,
 de schuren Of, dorsvloeren; dat is, de voorraad der vruchten, die in de schuren vergaderd was.
2En David vraagde den Heere, zeggende: Zal ik heengaan en deze Filistijnen slaan? En de Heere zeide tot David: Ga heen, en gij zult de Filistijnen slaan en Kehila verlossen.
 vraagde den HEERE, Vermoedelijk door den profeet Gad, [die bij hem was, 1Sa 22:5 ] , of door Abjathar, die bij David kwam toen hij naar Kehila trok, vs.6.
3Doch de mannen Davids zeiden tot hem: Zie, wij vrezen hier in Juda; hoeveel te meer, als wij naar Kehila tegen der Filistijnen slagorden gaan zullen.
 wij vrezen Te weten, voor Saul, die ons vervolgt als vijanden.
,
 hier in Juda; Te weten, hier in het woud Thereth, waar zij toen waren, gelegen in Juda, boven, 1Sa 22:5. Kehila lag ook in Juda.
,
 hoeveel te meer, Versta hierbij: Zullen wij ons vrezen, te weten, als wij de Filistijnen van voren en Saul van achteren hebben, en alzo twee vijanden inplaats van enen zullen hebben.
4Toen vraagde David den Heere nog verder; en de Heere antwoordde hem en zeide: Maak u op, trek af naar Kehila; want Ik geef de Filistijnen in uw hand.
 vraagde David den HEERE nog verder; Hebreeuws, en David voer voort den Heere te vragen. Versta dit alzo, dat David niet zozeer zijnenthalve ten anderen male den Heere gevraagd heeft, als vanwege zijn krijgsvolk, hetwelk vreesachtig was om naar Kehila te gaan.
,
 in uw hand Te weten, eer Saul u zal kunnen bespringen.
5Alzo toog David en zijn mannen naar Kehila, en hij streed tegen de Filistijnen, en dreef hun vee weg, en hij sloeg onder hen een groten slag; alzo verloste David de inwoners van Kehila. 6En het geschiedde, toen Abjathar, de zoon van Achimelech, tot David vluchtte naar Kehila, dat hij afkwam met den efod in zijn hand.
 het geschiedde, Anders, het was geschied
,
 dat hij afkwam met den efod in zijn hand Dat is, toen hij haastelijk vluchtte, nam hij den efod mede in zijn hand, in welken de urim en thummim waren, door welke men den Heere vraagde, Exo 28:30. Anders, dat de efod hem in zijn hand kwam.
7Als aan Saul te kennen gegeven werd, dat David te Kehila gekomen was, zo zeide Saul: God heeft hem in mijn hand overgegeven, want hij is besloten, komende in een stad met poorten en grendelen.
 overgegeven, Hebreeuws, eigenlijk, vervreemd; dat men overgeeft of levert, wordt vervreemd.
,
 een stad met poorten en grendelen Hebreeuws, in een stad der poorten en der grendelen. Alsof hij zeide: David, menende zeker te zijn in een vaste stad, heeft zichzelven als gevangen genomen, want als ik de stad met een leger omsingel en beleger, zo kan hij mij niet ontkomen.
8Toen liet Saul al het volk ten strijde roepen, dat zij aftogen naar Kehila, om David en zijn mannen te belegeren. 9Als nu David verstond, dat Saul dit kwaad tegen hem heimelijk voorhad, zeide hij tot den priester Abjathar: Breng den efod herwaarts.
 dat Saul Hij wil zeggen dat Saul steeds in zijn hoofd had, daarop praktiseerde en met al zijn zinnen dag en nacht arbeidde, om David kwaad te doen en te doden.
,
 heimelijk voorhad, Anders, smeedde
,
 Breng den efod herwaarts Te weten, met den borstlap, en trek hem aan, en vraag den Heere raad voor mij door de urim en thummim. Zie Num 27:21.
10En David zeide: Heere, God van Israël! Uw knecht heeft zekerlijk gehoord, dat Saul zoekt naar Kehila te komen, en de stad te verderven om mijnentwil.
 Uw knecht Dat is, ik heb zekerlijk gehoord.
,
 heeft zekerlijk gehoord, Hebreeuws, heeft horende gehoord.
11Zullen mij ook de burgers van Kehila in zijn hand overgeven? Zal Saul afkomen, gelijk als Uw knecht gehoord heeft? O Heere, God van Israël, geef het toch Uw knecht te kennen! De Heere nu zeide: Hij zal afkomen.
 de burgers van Kehila Anders, de heren. Zie Jdg 9:2.
,
 Zal Saul afkomen, Versta hierbij, indien ik hier blijf, gelijk blijkt vs.14.
12Daarna zeide David: Zouden de burgers van Kehila mij en mijn mannen overgeven in de hand van Saul? En de Heere zeide: Zij zouden u overgeven.
 Zouden de burgers Zie Jdg 9:2 in de aantekening.
,
 Zij zouden u overgeven Te weten, indien gij in deze stad binnen haar muren bleeft.
13Toen maakte zich David en zijn mannen op, omtrent zeshonderd man, en zij gingen uit Kehila, en zij gingen heen, waar zij konden gaan. Toen aan Saul geboodschapt werd, dat David uit Kehila ontkomen was, zo hield hij op uit te trekken.
 zo hield hij op uit te trekken Hij wil zeggen dat Saul zijn krijgsvolk van zich liet trekken, David niet verder met krijgsmacht vervolgende.
14David nu bleef in de woestijn in de vestingen, en hij bleef op den berg in de woestijn Zif; en Saul zocht hem alle dagen, doch God gaf hem niet over in zijn hand.
 alle dagen, Dat is, doorgaans, van tijd tot tijd, immers zolang als David zich in de vesting onthield; want als David zich tot de Filistijnen begaf, zo heeft Saul nagelaten hem te zoeken, 1Sa 27:4.
15Als David zag, dat Saul uitgetogen was, om zijn ziel te zoeken, zo was David in de woestijn Zif in een woud.
 zag, Dat is, vernam, te weten door zijn verspieders, die hij uitzond, of door zijn vrienden, die hij in Juda had.
16Toen maakte zich Jonathan, de zoon van Saul, op, en hij ging tot David in het woud; en hij versterkte zijn hand in God.
 versterkte zijn hand in God Dat is, hij sterkte en troostte hem, hem voorhoudende en indachtig makende de beloften Gods, gelijk blijkt vs.17.
17En hij zeide tot hem: Vrees niet, want de hand van Saul, mijn vader, zal u niet vinden, maar gij zult koning worden over Israël, en ik zal de tweede bij u zijn; ook weet mijn vader Saul zulks wel.
 ik zal de tweede bij u zijn; Het schijnt dat David dit zijn vriend Jónathan beloofd heeft, toen zij een verbond met elkander hebben opgericht. Hebreeuws, ik zal u tot een tweede zijn, of laat mij de tweede naast u zijn
,
 ook weet mijn vader Saul zulks wel Samuël had dit aan Saul genoegzaam te kennen gegeven, boven, 1Sa 15:28.
18En die beiden maakten een verbond voor het aangezicht des Heeren; en David bleef in het woud, maar Jonathan ging naar zijn huis.
 maakten een verbond Dat is, zij vernieuwden het verbond, hetwelk zij tevoren met elkander gemaakt hadden, 1Sa 18:3, en 1Sa 20:16.
,
 voor het aangezicht des HEEREN; Dat is, een vast verbond, in de tegenwoordigheid van den priester des Heeren. Of zij maakten een verbond, hetwelk zij met ede bevestigden, en waarover zij God tot getuige aanriepen.
19Toen togen de Zifieten op tot Saul naar Gibea, zeggende: Heeft zich niet David bij ons verborgen in de vestingen in het woud, op den heuvel van Hachila, die aan de rechterhand der wildernis is?
 de Zifieten op Dat is, de inwoners van Zif. Er zijn twee steden aldus genaamd geweest: de ene lag aan de uiterste landpale van Juda tegen het zuiden, waarvan Jos 15:24 gesproeken wordt. De andere lag meer inwaarts in het land omtrent de woestijn Maon, waarvan Jos 15:55. Dat is het Zif, waarvan hier gesproken wordt, gelegen op een berg. Onder, 1Sa 26:1 staat dat de Zifieten David ten anderen male aan Saul hebben willen overleveren. Hoe nu David in dezen nood tot God zijne toevlucht genomen heeft, zie Psa 54, dien hij toen ter tijd gemaakt heeft.
,
 Heeft zich niet David bij ons verborgen Zij willen zeggen: David heeft zich gewisselijk bij ons verborgen. Zie van zulke vragen, Gen 13:9.
,
 die aan de rechterhand Anders, die aan het zuiden van Jesimon is.
20Nu dan, o koning, kom spoedig af naar al de begeerte uwer ziel; en het komt ons toe hem over te geven in de hand des konings.
 kom spoedig af Hebreeuws, afkomende komt af
,
 het komt ons toe Zie deze manier van spreken, Mic 3:1 met de aantekeningen.
21Toen zeide Saul: Gezegend zijt gijlieden den Heere, dat gij u over mij ontfermd hebt!
 Gezegend zijt gijlieden den HEERE, Aldus misbruikt Saull den heiligen naam Gods, om hen tot een lelijke verraderij aan te porren.
,
 dat gij u Kwanswijs of hij zeggen wilde: Gij zijt degenen, die mij verlost uit de hand Davids, die mijn verderf zoekt.
22Gaat toch heen, en bereidt de zaak nog meer, dat gij weet en beziet zijn plaats, waar zijn gang is, wie hem daar gezien heeft; want hij heeft tot mij gezegd, dat hij zeer listiglijk pleegt te handelen.
 bereidt Dat is, maakt dat alles wel geboodschap en besteld worde, dat hij ons niet ontsluipe.
,
 gang is, Hebreeuws, voet; dat is, waar hij zich onthoudt, waar hij gemeenlijk zijn gang heeft, en gaat hem naarstig op het spoor na.
,
 hij heeft tot mij gezegd, David zelf, toen hij nog bij mij was en ik hem vraagde hoe hij zo voorspoedig in den oorlog was.
,
 dat hij zeer listiglijk pleegt Hebreeuws, dat hij listiglijk handelende listiglijk handelde; of met list omging.
23Daarom ziet toe, en verneemt naar alle schuilplaatsen, in dewelke hij schuilt; komt dan weder tot mij met vast bescheid, zo zal ik met ulieden gaan; en het zal geschieden, zo hij in het land is, zo zal ik hem naspeuren onder alle duizenden van Juda. 24Toen maakten zij zich op, en zij gingen naar Zif voor het aangezicht van Saul. David nu en zijn mannen waren in de woestijn van Maon, in het vlakke veld, aan de rechterhand der wildernis. 25Saul en zijn mannen gingen ook om te zoeken. Dat werd David geboodschapt, die van dien rotssteen afgegaan was, en bleef in de woestijn van Maon. Toen Saul dat hoorde, jaagde hij David na in de woestijn van Maon.
 van dien rotssteen afgegaan was, Te weten, van den heuvel Hachila in de woestijn, waar hij zich verborgen had; vandaar begaf hij zich in de ruimte, namelijk in de woestijn Maon, vs.19, waar hij beter kon wegkomen, als Saul hem najaagde en vervolgde.
,
 Maon Zie de aantekeningen Jos 15:55.
26En Saul ging aan deze zijde des bergs, en David en zijn mannen aan gene zijde des bergs. Het geschiedde nu, dat zich David haastte, om te ontgaan van het aangezicht van Saul; en Saul en zijn mannen omsingelden David en zijn mannen, om die te grijpen. 27Doch daar kwam een bode tot Saul, zeggende: Haast u, en kom, want de Filistijnen zijn in het land gevallen.
 in het land gevallen Of, hebben zich in het land verspreid.
28Toen keerde zich Saul van David na te jagen, en hij toog den Filistijnen tegemoet; daarom noemde men die plaats Sela-machlekoth.
 Sela-machlekôth Of, Sela Hammachlekoth; dat is, steenrots der deling, alzo genoemd, omdat Saul zijn volk heeft moeten afdelen, en David verlaten om de Filistijnen na te jagen, of tegen te staan.
29[024:1] En David toog van daar op, en hij bleef in de vestingen van En-gedi.
Copyright information for DutSVVA