2 Chronicles 18

1Josafat nu had rijkdom en eer in overvloed; en hij verzwagerde zich aan Achab.
 verzwagerde Hebbende zijn zoon Joram laten trouwen met Athalia, de dochter van Achab en Izebel, 2Ki 8:18 .
2En ten einde van enige jaren toog hij af tot Achab naar Samaria; en Achab slachtte schapen en runderen voor hem in menigte, en voor het volk, dat met waren hem was; en hij porde hem aan, om op te trekken naar Ramoth in Gilead.
 jaren Alzo wordt het woord dagen, alleen gesteld zijnde, voor enigen dagen, genomen, Gen 4:3 . Zie de aantekening aldaar. Men houdt dat dit geschied is omtrent het zeventiende jaar der regering van Josafat, alzo is af te nemen uit 1Ki 22:52 .
,
 slachtte Dat is, vereerde hem met een groten maaltijd. Zie Gen 31:54 .
,
 Ramoth Een stad van den stam van Gad, den Levieten gegeven, 1Ch 6:80 ; zie van dezelve ook 1Ki 4:13 , enz.
,
 Gilead Dat is, gelegen in het land van Gilead, van hetwelk zie Gen 31:21 , waarom deze stad ook genoemd wordt Ramoth in Gilead, Deu 4:43 ; 1Ch 6:80 , tot een onderscheid van een ander Ramoth, gelegen in Issaschar; 1Ch 6:73 .
3Want Achab, de koning van Israël, zeide tot Josafat, den koning van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk gij zijt, en gelijk uw volk is, zal mijn volk zijn, en wij zullen met u zijn in dezen krijg.
 Zo zal ik zijn, Zie de verklaring hiervan 1Ki 22:4 , in welk hoofdstuk deze historie bijna van woord tot woord verhaald wordt; daarom is daar ook de meeste verklaring van dit hfdst. te vinden.
4Verder zeide Josafat tot den koning van Israël: Vraag toch als heden naar het woord des Heeren. 5Toen vergaderde de koning van Israël de profeten, vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want God zal hen in de hand des konings geven.
 profeten, Zij worden de profeten Achabs genoemd, onder, vs.21, die gesteld worden tegen de profeten des Heeren, welke Josafat zocht te horen in vs.6.
,
 zal hen Namelijk, de Syriërs, gelijk onder, vs.14, of de stad, of beide.
6Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des Heeren, dat wij van hem vragen mochten? 7Toen zeide de koning van Israël tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den Heere te vragen; maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets goeds, maar altijd kwaad; deze is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: de koning zegge niet alzo.
 niets goeds, Alzo 1Ki 22:8 . Hebreeuws, niet ten goede, maar ten kwade. Welk evenveel is alsof hij zeide: Hij profeteert mij niets, dat mij tot eer, vermaak, of profijt strekken mocht, maar al wat dient tot mijn schande, ongenoegen en schade. Zo oordeelt deze afgodendienaar van al hetgeen de profeet hem tot nalating van zijn valsen godsdienst en zondig leven voorgedragen had.
,
 altijd kwaad; Hebreeuws, al zijn dagen; dat is, zo lang en dikwijls als hij in zijn leven mij iets geprofeteerd heeft.
8Toen riep de koning van Israël een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla. 9De koning van Israël nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met hun klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
 hunne Te weten, die boven hun gewoonlijke uitstaken, en vertoonden hun koninklijke majesteit. Zie 1Ki 22:10 .
,
 in hunne tegenwoordigheid Hebreeuws, voor hun aangezichten.
10En Zedekia, de zoon van Kenaana, had zich ijzeren hoornen gemaakt, en hij zeide: Zo zegt de Heere: Met deze zult gij de Syriërs stoten, totdat gij hen gans verdaan zult hebben.
 Met deze Het is zoveel alsof hij zeide: Met deze hoornen verklaar en betuig ik u, dat gij de Syriërs zo gemakkelijk zult stoten, slaan en verdrijven, als de gehoornde beesten zulks den ongehoornden doen kunnen. Hij wil de ware profeten nabootsen, die bij hun woorden enige tekenen gewoon waren te voegen, gelijk te zien is 1Ki 11:30 ; 2Ki 13:15-16 , enz.
11En al de profeten profeteerden alzo, zeggende: Trek op naar Ramoth in Gilead, en gij zult voorspoedig zijn, want de Heere zal hen in de hand des konings geven.
 gij zult Zie 1Ki 22:12 .
12De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden der profeten zijn, uit een mond, goed tot den koning; dat nu toch uw woord zij, gelijk als van een uit hen, en spreek het goede.
 goed tot den koning; Zie 1Ki 1:42 , en boven, vs.7.
13Doch Micha zeide: Zo waarachtig als de Heere leeft, hetgeen mijn God zeggen zal, dat zal ik spreken! 14Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zal ik het nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven worden.
 Trekt op, Zie 1Ki 22:15 .
,
 zij zullen Namelijk, de Syriërs.
,
 gegeven worden Te weten, van den Heere; 1Ki 22:15 .
15En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan de waarheid, in den Naam des Heeren?
 Tot hoevele Dit zijn woorden van een grimmig mens, die alzo door haastigen toorn uitvaart, dat hij valsheid spreekt. Want hij had Micha niet bezworen, maar alleen blotelijk gevraagd wat hij in den oorlog, dien hij tegen de Syriërs voorgenomen had, doen of laten zou, vs.14.
16En hij zeide: Ik zag het ganse Israël verstrooid op de bergen, gelijk schapen, die geen herder hebben; en de Heere zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede.
 Ik zag het ganse Zie 1Ki 22:17 .
17Toen zeide de koning van Israël tot Josafat: Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over mij niets goeds, maar kwaad profeteren?
 maar kwaad Hebreeuws, ten kwade. 1Ki 22:18 staat alleen het woord kwaad. Zie boven, vs.7.
18Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des Heeren: Ik zag den Heere, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir, staande aan Zijn rechter hand en Zijn linkerhand.
 hij Namelijk Micha.
19En de Heere zeide: Wie zal Achab, den koning van Israël, overreden, dat hij optrekke, en valle te Ramoth in Gilead? Daarna zeide Hij: Deze zegt aldus, en die zegt alzo.
 Daarna zeide Hij Te weten, de Heere. Wiens woorden ook zijn, die in dit vs. voorgaan. Anders, en hij zeide, te weten, Micha; zulks dat de volgende woorden van vs.19 aldus zouden moeten overgezet worden: De een zeide aldus en de ander zeide alzo.
20Toen kwam een geest voort, en stond voor het aangezicht des Heeren, en zeide: Ik zal hem overreden. En de Heere zeide tot hem: Waarmede?
 geest voort, Versta, een boze geest, die in vs.21 zichzelven een leugengeest noemt; gelijk hij ook geheten wordt een leugenaar, en vader der leugen; Joh 8:44 .
21En Hij zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den mond van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult ook vermogen; ga uit, en doe alzo.
 leugengeest Hebreeuws, een geest der valsheid, of, der leugen; dat is, die den mens valsheid en leugen ingeeft. Alzo wordt genaamd de geest der hoererij, die den mens tot het geestelijke hoerdom, dat is tot afgoderij verleidt, Hos 4:12 ; de geest der onreinheid, die tot geestelijke onreinheid verwekt, Zec 13:2 ; de geest der dwaling, die dwaling voortbrengt, 1Jo 4:6 .
,
 doe alzo Zie 1Ki 22:22 .
22Nu dan, zie, de Heere heeft een leugengeest in den mond van deze uw profeten gegeven, en de Heere heeft kwaad over u gesproken.
 van deze uw profeten Versta, aller; welk woord uitgedrukt is 1Ki 22:23 .
23Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken, en hij zeide: Door wat weg is de Geest des Heeren van mij doorgegaan, om u aan te spreken? 24En Micha zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u te versteken.
 van kamer in kamer, Vergelijk 1Ki 20:30 , en de aantekening.
25De koning van Israël nu zeide: Neemt Micha, en brengt hem weder tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings; 26En gijlieden zult zeggen: Zo zegt de koning: Zet dezen in het gevangenhuis, en spijst hem met brood der bedruktheid, en met water der bedruktheid, totdat ik met vrede wederkom.
 totdat ik Hebreeuws, tot mijn wederkomen in vrede.
27En Micha zeide: Indiën gij enigszins met vrede wederkomt, zo heeft de Heere door mij niet gesproken. Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar!
 enigszins Hebreeuws, wederkomende wederkomt.
,
  Hoort, Hij spreekt zonder twijfel de omstanders toe, die daar uit vele stammen bijeen waren, om hen tot getuigen te nemen van hetgeen hij daar straks gesproken had.
28Alzo toog de koning van Israël, en Josafat, de koning van Juda, op naar Ramoth in Gilead. 29En de koning van Israël zeide tot Josafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, trek uw klederen aan. Alzo verstelde zich de koning van Israël, en zij kwamen in den strijd.
 Als ik mij versteld heb, Anders, ik zal mij verstellen en in den strijd komen; of als hij zich verstelde en verkleedde, en in den strijd wilde komen. Zie de verklaring dezer woorden 1Ki 22:30 .
30De koning nu van Syrië had geboden aan de oversten der wagenen, die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen kleinen noch groten, maar tegen den koning van Israël alleen.
 der wagens, Te weten, in getal twee en dertig; 1Ki 22:31 .
31Het geschiedde dan, als de oversten der wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Die is de koning van Israël; en zij togen rondom hem, om te strijden; maar Josafat riep, en de Heere hielp hem, en God wendde hen van hem af.
 riep, Te weten, tot den Heere om hulp, gelijk uit de volgende woorden af te nemen is.
32Want het geschiedde, als de oversten der wagenen zagen, dat het de koning van Israël niet was, dat zij van achter hem afkeerden. 33Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid, en schoot den koning van Israël tussen de gespen en tussen het pantsier. Toen zeide hij tot den voerman: Keer uw hand en voer mij uit het leger, want ik ben verwond.
 eenvoudigheid, Zie 1Ki 22:34 .
,
 schoot Hebreeuws, sloeg; zie Gen 8:21 .
,
 hij tot den voerman Namelijk, de koning AcHab.
,
 Keer uw hand Vergelijk 2Ki 9:23 .
34En de strijd nam op dien dag toe, en de koning van Israël deed zich met den wagen staande houden tegenover de Syriërs, tot den avond toe; en hij stierf ter tijd, als de zon onderging.
 ter tijd, Alzo staat 1Ki 22:25 , dat hij des avonds gestorven is.
Copyright information for DutSVVA