2 Chronicles 2

1Salomo nu dacht voor den Naam des Heeren een huis te bouwen, en een huis voor zijn koninkrijk.
 dacht Hebreeuws, zeide; te weten, bij zichzelven, schikte, nam voor, was bedacht, had besloten. Zie 1Ki 5:3 en de aantekening daarop.
,
 den Naam des HEEREN Dat is, den Heere. Zie 1Ki 5:3 ; idem Deu 28:58 .
,
 huis te bouwen, Dat is, een tempel. Vergelijk Gen 28:17 , Gen 28:22 .
,
 huis voor zijn koninkrijk Dat is, een koninklijk paleis, waarin hij, en die hem in het rijk zouden navolgen, wonen zouden. Alzo onder, vs.12.
2En Salomo telde zeventig duizend lastdragende mannen, en tachtig duizend mannen, die houwen zouden in het gebergte; mitsgaders drie duizend en zeshonderd opzieners over dezelve.
 die houwen Zie 1Ki 5:15 .
,
 gebergte; Namelijk, Libanon. Zie 1Ki 4:33 .
,
 zeshonderd Zie 1Ki 5:16 .
,
 opzieners Of, bevelhebbers of aandrijvers. Deze waren als provoosten, die over die werklieden opzicht hadden om het werk voort te drijven. Zie vs.18.
3En Salomo zond tot Huram, den koning van Tyrus, zeggende: Gelijk als gij met waren mijn vader David gedaan hebt, en hebt hem cederen gezonden, om voor hem een huis te bouwen, om daarin te wonen, zo doe ook met mij.
 Huram, Zie van dezen koning ook 1Ki 5:1 , waar hij Hiram genoemd wordt.
4Zie, ik zal een huis voor den Naam des Heeren, mijns Gods, bouwen, om Hem te heiligen, om reukwerk der welriekende specerijen voor Zijn aangezicht aan te steken, en voor de toerichting des gedurigen broods, en voor de brandofferen des morgens en des avonds, op de sabbatten, en op de nieuwe maanden, en op de gezette hoogtijden des Heeren, onzes Gods; hetwelk voor eeuwig is in Israël.
 Hem Dat is, hem ter ere en den mensen ter zaligheid wijde tot de openbare en plechtige werken van den heiligen godsdienst. Vergelijk Lev 8:10 .
,
 gedurigen Versta, de twaalf toonbroden, genoemd een gedurig brood, Num 4:7 , omdat zij altijd op de heilige tafel moesten liggen, zijnde tot zulk een einde daarop vernieuwd telken sabbatdag; Exo 25:30 ; Lev 24:8 .
,
 voor eeuwig Hebreeuws, in eeuwigheid; dat is, gedurende den tijd der wet. Zie Gen 13:15 .
5En het huis, dat ik zal bouwen, zal groot zijn; want onze God is groter dan alle goden. 6Doch wie zou de kracht hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl de hemelen, ja, de hemel der hemelen, Hem niet bevatten zouden? En wie ben ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten ware om reukwerk voor Zijn aangezicht aan te steken?
 ja, Zie 1Ki 8:27 .
,
 ten ware De zin is, dat hij dat huis niet wilde bouwen opdat God naar zijn wezen, dat oneindig is, daarin besloten, maar naar zijn geopenbaarden wil gediend zou worden.
7Zo zend mij nu een wijzen man, om te werken in goud, en in zilver, en in koper, en in ijzer, en in purper, en karmozijn, en hemelsblauw, en die weet graveerselen te graveren, met de wijzen, die bij mij zijn in Juda en in Jeruzalem, die mijn vader David beschikt heeft.
 wijzen man, Kunstigen werkmeester, en alzo in het volgende.
8Zend mij ook cederen, dennen, en algummimhout uit Libanon; want ik weet, dat uw knechten het hout van Libanon weten te houwen; en zie, mijn knechten zullen met uw knechten zijn.
 algummimhout Zie van dit hout 1Ki 10:11 , waar het genaamd wordt almuggimhout.
9En dat om mij hout in menigte te bereiden; want het huis, dat ik zal bouwen, zal groot en wonderlijk zijn. 10En zie, ik zal uw knechten, den houwers, die het hout houwen, twintig duizend kor uitgeslagen tarwe, en twintig duizend kor gerst geven; daartoe twintig duizend bath wijn, en twintig duizend bath olie.
 kor Zie van deze maat 1Ki 4:22 , en vergelijk deze plaats met 1Ki 5:11 , en met de aantekening daarop.
,
 geven; Hebreeuws, ik heb gegeven; dat is, vastelijk verordend te geven.
,
 bath wijn, Zie van deze maat 1Ki 7:26 .
11Huram nu, de koning van Tyrus, antwoordde door schrift, en zond tot Salomo: Daarom dat de Heere Zijn volk lief heeft, heeft Hij u over hen tot koning gesteld.
 antwoordde Hebreeuws, zeide.
12Verder zeide Huram: Geloofd zij de Heere, de God Israëls, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, dat Hij den koning David een wijzen zoon, kloek in voorzichtigheid en verstand, gegeven heeft, die een huis voor den Heere, en een huis voor zijn koninkrijk bouwe!
 kloek Hebreeuws, wetende voorzichtigheid en verstand, alzo in het volgende.
13Zo zend ik nu een wijzen man, kloek van verstand, Huram Abi;
 Huram Abi; Anders, Huram mijn vader, of Huram mijns vaders, of die mijns vaders Huram geweest is, anders genoemd Huram Abiu, onder, 2Ch 4:16 . Dat is, Huram zijn vader, of zijns vaders.
14Den zoon ener vrouw uit de dochteren van Dan, en wiens vader een man geweest is van Tyrus, die weet te werken in goud, en in zilver, in koper, in ijzer, in stenen, en in hout, in purper, in hemelsblauw, en in fijn linnen, en in karmozijn, en om alle graveersels te graveren, en om te bedenken allen vernuftigen vond, die hem zal voorgesteld worden, met uw wijzen, en de wijzen van mijn heer, uw vader David.
 vrouw Die weduwe was, 1Ki 7:14 .
,
 dochteren van Dan, Dat is, een der vrouwen, die uit den stam van Dan waren. Eenigen menen dat zij gezegd werd, 1Ki 7:14 , van den stam van Nafthali geweest te zijn; maar dat de koning Hiram haar hier rekent tot den stam van Dan, uit onwetendheid dezen stam noemende voor den stam van Nafthali; gelijk somtijds in de Heilige Schriftuur enigen worden ingevoerd te spreken, niet naar de waarheid, maar naar hun mening, welke woorden de Heilige Geest wel verhaalt, maar daarom niet toestemt; gelijk 1Sa 4:8 ; Mar 6:1 ; Joh 1:45 , enz. Zie nog andere verklaring dezer plaats, 1Ki 7:14 .
,
 vernuftigen Hebreeuws, bedenking; dat is, allerlei kunstig werk, hetwelk een vernuftig kunstenaar met rijpe zinnen zou mogen uitvinden.
,
 die hem zal voorgesteld worden, Of, gelijk als, of naar dat hem zal voorgesteld worden.
15Zo zende nu mijn heer zijn knechten de tarwe en de gerst, de olie en den wijn, die hij gezegd heeft. 16En wij zullen hout houwen uit den Libanon, naar al uw nooddruft, en zullen het tot u met vlotten, over de zee, naar Jafo brengen; en gij zult het laten ophalen naar Jeruzalem.
 Jafo Anders genaamd, Joppe, Act 10:32 , een stad, gelegen in de pale van den stam van Dan, aan de Middellandse zee. Zie Jos 19:46 ; Ezr 3:7 ; Jon 1:3 .
17En Salomo telde al de vreemde mannen, die in het land van Israël waren, achtervolgens de telling, met dewelke zijn vader David die geteld had; en er werden gevonden honderd drie en vijftig duizend en zeshonderd.
 vreemde mannen, Deze vreemdelingen waren Kanaänieten, die nog in het land waren overgebleven, welker vaderen de Israëlieten niet hadden uitgeroeid, gelijk God nochtans hun zulks geboden had. Zie 2Ch 8:7 .
18En hij maakte uit dezelve zeventig duizend lastdragers, en tachtig duizend houwers in het gebergte, mitsgaders drie duizend en zeshonderd opzieners, om het volk te doen arbeiden.
 lastdragers, Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen, onder, 2Ch 34:13 ; Neh 4:10 .
,
 gebergte, Te weten, Libanons.
,
 opzieners, Zie boven, vs.2.
Copyright information for DutSVVA