Acts 11

1De apostelen nu, en de broeders, die in Judea waren, hebben gehoord, dat ook de heidenen het Woord Gods aangenomen hadden.
 broeders, die Onder deze broeders worden hier ook de ouderlingen begrepen, die van andere gewone broeders of gelovigen onderscheiden worden; Act 15:23 .
2En toen Petrus opgegaan was naar Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis waren,
 degenen, die Namelijk enige gelovige Joden, anderen namelijk dan de apostelen.
3Zeggende: Gij zijt ingegaan tot mannen, die de voorhuid hebben, en hebt met hen gegeten.
 die de voorhuid Dat is, die onbesneden zijn en blijven; waaruit blijkt dat degenen, die vóórdezen uit de heidenen bekeerd zijn, Jodengenoten geweest zijn, of tenminste besneden waren, dewijl zich niemand daaraan gestoten heeft dat Petrus en Johannes tot hen zijn ingegaan. Zie Act 2:10 , en Act 8:14 , en Act 15:7 , Act 15:14 .
4Maar Petrus, beginnende, verhaalde het hun vervolgens, zeggende:
 Maar Petrus, Hetgeen in deze verantwoording van Petrus verklaring zou moge van node hebben tot vs.14 toe, is aangetekend op Hand. 10.
,
 verhaalde het Of, legde het hun na elkander uit.
5Ik was in de stad Joppe, biddende en zag in een vertrekking van zinnen een gezicht, namelijk een zeker vat, gelijk een groot linnen laken, nederdalende, bij de vier hoeken nedergelaten uit den hemel, en het kwam tot bij mij; 6Op welk laken als ik de ogen hield, zo merkte ik, en zag de viervoetige dieren der aarde, en de wilde, en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels. 7En ik hoorde een stem, die tot mij zeide: Sta op, Petrus, slacht en eet. 8Maar ik zeide: Geenszins, Heere, want nooit is iets, dat gemeen of onrein was, in mijn mond ingegaan. 9Doch de stem antwoordde mij ten tweeden male uit den hemel: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. 10En dit geschiedde tot driemaal; en alles werd wederom opgetrokken in den hemel. 11En ziet, ter zelfder ure stonden er drie mannen voor het huis, daar ik in was, die van Cesarea tot mij afgezonden waren. 12En de Geest zeide tot mij, dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des man huis ingegaan. 13En hij heeft ons verhaald, hoe hij een engel gezien had, die in zijn huis stond, en tot hem zeide: Zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd is Petrus; 14Die woorden tot u zal spreken, door welke gij zult zalig worden, en al uw huis.
 woorden tot Of, zaken, dingen.
,
 door welke gij Grieks in welke; namelijk zo gij die met waar geloof aanneemt, gelijk uitgedrukt staat Act 10:43 . Zie breder verklaring van vs.14
15En als ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin.
 in het begin Namelijk na de hemelvaart van Christus, op den pinksterdag; Act 2:4 , en Act 19:6 .
16En ik werd gedachtig aan het woord des Heeren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest.
 met den Heiligen Geest Zie hiervan de verklaring Mat 3:11 , en Act 1:5 .
17Indiën dan God hun evengelijke gave gegeven heeft, als ook ons, die in de Heere Jezus Christus geloofd hebben, wie was ik toch, die God konde weren?
 die God konde weren? Grieks machtig om God te weren; dat is, dewijl God hen deelachtig had gemaakt der zaak, die door den doop betekend wordt, hoe zou ik hun kunnen onthouden of weigeren het uiterlijke teken? Dergelijke rede van Petrus, zie Act 2:38-39 .
18En als zij dit hoorden, waren zij tevreden, en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den heidenen de bekering gegeven ten leven!
 gegeven ten leven Dat is, door Zijn Heiligen Geest in hen gewrocht. Zie Phi 2:13 ; Heb 8:10 .
19 Degenen nu, die verstrooid waren door de verdrukking, die over Stefanus geschied was, gingen het land door tot Fenicië toe, en Cyprus, en Antiochië, tot niemand het Woord sprekende, dan alleen tot de Joden.
  over Stefanus Of, in Stefanus, om Stefanus' wil, ter oorzaak van Stefanus; dat is, uit haat van zijn ijver en vrijmoedigheid, die hij tegen de Joden en hunne oversten gebruikt had, Hand. 6, 7.
,
  Fenicië toe, Dit was een landschap in Syrië, grenzende aan het Joodse land, gelegen tegen de Middellandse zee, waarvan Tyrus de hoofdstad was. Zie Act 12:20 .
,
 Cyprus, en Dit is een eiland in de Middellandse zee, waar men van Tyrus en Sidon lichtelijk kon heenvaren. Zie Act 27:3-4 .
,
  Antiochië, Dit was toen de hoofdstad van Syrië, mede omtrent de Middellandse zee op de rivier Orontes gelegen, de machtigste stad van geheel Azië, gelijk Alexandrië van Afrika, en Rome van Europa.
,
 alleen tot de Namelijk omdat zij de leer van de roeping der heidenen nog niet genoeg verstonden.
20En er waren enige Cyprische en Cyreneïsche mannen uit hen, welken te Antiochië gekomen zijnde, spraken tot de Grieksen, verkondigende den Heere Jezus.
 uit hen, welken Namelijk Joden of Jodengenoten, in Cyprus en Cyrene geboren, die ook te Jeruzalem woonachtig zijnde, om de voorgaande vervolging hadden moeten vluchten, alzo zij den Christelijken godsdienst hadden aangenomen.
,
 Grieksen, Dat is, tot de Joden, die de Griekse taal en overzetting in hunne synagogen gebruikten. Zie Act 6:1 , en Act 9:29 .
,
 verkondigende Evangeliserende.
,
 den Heere Jezus Dat is, Zijn lijden, sterven, opstaan, hemelvaart, en voorts al hetgeen van Hem ter zaligheid geloofd moest worden. Zie 1Co 2:2 .
21En de hand des Heeren was met hen; en een groot getal geloofde, en bekeerde zich tot den Heere.
 de hand des Dat is, de bijstand en krachtige werking Gods, waardoor hunne harten bewogen werden. Zie Act 16:14 ; 1Co 3:6 .
22En het gerucht van hen kwam tot de oren der Gemeente, die te Jeruzalem was; en zij zonden Barnabas uit, dat hij het land doorging tot Antiochië toe.
 het gerucht Grieks het woord.
,
 kwam tot de Grieks werd gehoord in de oren.
,
  Bárnabas uit, Die een Leviet en ook zelf uit Cyprus was, om bij zijne landslieden en geburen te beter toegang en vrijheid te hebben. Daaruit schijnt dat deze mannen, waarvan vs.20 is gesproken, door een bijzonderen ijver gedreven, buitengewoon daar gepredikt hebben de leer van Christus, welke daarna door Barnabas en Paulus bevestigd en meer verbreid is, en die alles onder de gelovigen aldaar tot behoorlijke orde gebracht hebben. Zie ook de aantekeningen Act 8:1 .
23Dewelke, daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen, dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven.
 de genade Gods Namelijk over hen in het aannemen van de leer des Evangelies.
,
 een voornemen Dat is, met een oprecht en standvastig voornemen.
24Want hij was een goed man, en vol des Heiligen Geestes en des geloofs; en er werd een grote schare den Heere toegevoegd. 25En Barnabas ging uit naar Tarsen, om Saulus te zoeken; en als hij hem gevonden had, bracht hij hem te Antiochië.
 Tarsen, om Dit was een voorname stad in Cilicië, het vaderland van Paulus, Act 9:11 , waar hij heengezonden was; Act 9:27 .
26En het is geschied, dat zij een geheel jaar samen vergaderden in de Gemeente, en een grote schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochië Christenen genaamd werden.
 Christenen genaamd Grieks Christianoi; dat is, discipelen van Christus, omdat zij Zijne leer aannamen en beleden, welke met dezen naam ook met recht genoemd worden, omdat, als zij in Hem geloven, zij leden van Zijn lichaam en Zijner zalving deelachtig worden. Zie ook Act 26:28 , en 1Pe 4:16 .
27En in dezelfde dagen kwamen enige profeten af van Jeruzalem te Antiochië.
 profeten af Dat is, personen; begaafd met den geest van toekomende dingen tevoren te zeggen.
28En een uit hen, met name Agabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld; dewelke ook gekomen is onder den keizer Claudius.
 gaf te kennen door Grieks betekende, of beduidde.
,
 onder den keizer Van dezen hongersnood maken ook gewag de historieschrijvers Suetonius, in het leven van Claudius, en Josefus Antiq. lib.20, cap.2.
29En naardat een iegelijk der discipelen vermocht, besloot elk van hen iets te zenden ten dienste der broederen, die in Judea woonden.
 der discipelen Dat is, gelovigen.
,
 dienste der Grieks Diakonian, dat is, bediening, der arme broeders in hunnen nood.
30Hetwelk zij ook deden, en zonden het tot de ouderlingen, door de hand van Barnabas en Saulus.
Copyright information for DutSVVA