Acts 25

1Festus dan, in de provincie gekomen zijnde, ging na drie dagen van Cesarea op naar Jeruzalem.
 provincie Alzo noemden de Romeinen een landschap, hetwelk zij met de wapenen gewonnen en onder hun gebied gebracht hadden, en door enige afgezonden stadhouders vanwege het Romeinse rijk lieten regeren; hoedanig ook Judea was. Zie Act 23:34 .
,
  Cesarea Welke stad te dien tijd de zetel was van de Romeinse stadhouders, vanwege hare sterkte en ligging. Zie Act 23:23 .
,
 Jeruzalem Dat de hoofdstad was van de gehele provincie, en waar de geestelijke en wereldlijke regering der Joden was, doch onder het opzicht des stadhouders.
2En de hogepriester, en de voornaamsten der Joden, verschenen voor hem tegen Paulus en baden hem,
 de voornaamsten Grieks de eerste.
,
 der Joden, Dat is, uit den raad der Joden; Act 24:1 .
3Begerende gunst tegen hem, opdat hij hem zou doen komen te Jeruzalem; en leggende een lage, om hem op den weg om te brengen.
 hem, opdat Namelijk Paulus.
4 Doch Festus antwoordde, dat Paulus te Cesarea bewaard werd, en dat hij zelf haast derwaarts zou verreizen.
 derwaarts Namelijk naar Cesarea, gelijk hij ook gedaan heeft, vs.6.
5Die dan, zeide hij, onder u kunnen, dat zij mede afreizen, en zo er iets onbehoorlijks in dezen man is, dat zij hem beschuldigen.
 afreizen, en Namelijk naar Cesarea; zo spreekt hij omdat Jeruzalem hoger in het land en op bergen lag. Zie vs.7.
6En als hij onder hen niet meer dan tien dagen doorgebracht had, kwam hij af naar Cesarea; en des anderen daags, op den rechterstoel gezeten zijnde, beval hij, dat Paulus zou voor gebracht worden.
 niet meer dan Anders, meer dan tien dagen.
7En als hij daar gekomen was, stonden de Joden, die van Jeruzalem afgekomen waren, rondom hem, vele en zware beschuldigingen tegen Paulus voortbrengende, die zij niet konden bewijzen;
 vele en zware Welke deze beschuldigingen geweest zijn, blijkt uit de verantwoording van Paulus in vs.8.
8Dewijl hij, verantwoordende, zeide: Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, noch tegen den keizer iets gezondigd. 9Maar Festus, willende den Joden gunst bewijzen, antwoordde Paulus, en zeide: Wilt gij naar Jeruzalem opgaan, en aldaar voor mij over deze dingen geoordeeld worden?
 gunst bewijzen, Gelijk ook tevoren Felix deed; Act 24:27 .
,
 voor mij over Namelijk van den Raad der Joden, in mijne tegenwoordigheid of onder mijn beleid.
10En Paulus zeide: Ik sta voor den rechterstoel des keizers, waar ik geoordeeld moet worden; den Joden heb ik geen onrecht gedaan; gelijk gij ook zeer wel weet.
 des keizers, Namelijk wiens stadhouder gij zijt.
,
 moet worden; Namelijk als een burger van Rome.
,
 gelijk gij ook Namelijk zo uit het bericht dat Felix u van mij gedaan heeft, als uit deze mijne verantwoording, die gij nu gehoord hebt.
11 Want indien ik onrecht doe, en iets des doods waardig gedaan heb, ik weiger niet te sterven; maar indien er niets is van hetgeen, waarvan dezen mij beschuldigen, zo kan niemand mij hun uit gunst overgeven. Ik beroep mij op den keizer.
 Ik beroep mij Dat is, ik beroep mij tot den keizer, namelijk als een burger van Rome, wien dit recht van appel, of beroeping van den keizer in zulke gelegenheid toekomt, gelijk blijkt, vs.12, en Act 26:32 .
12Toen antwoordde Festus, als hij met den raad gesproken had: Hebt gij u op den keizer beroepen? Gij zult tot den keizer gaan.
 met den raad Niet der Joden, maar dergenen, die hij als stadhouder bij zich had geroepen.
13En als enige dagen voorbijgegaan waren, kwamen de koning Agrippa en Bernice te Cesarea, om Festus te begroeten.
 Agrippa Deze was de zoon van dien Herodes, die Jakobus had doen doden; Act 12:1-2 .
,
  Bernice Eene zuster van Agrippa [gelijk ook Drusilla, Act 24:24 ] , ook een ontuchtige en prachtige vrouw, die weduwe zijnde, bij dezen Agrippa haren broeder gewoond heeft, niet zonder achterdenken van bloedschande; JosEf. Antiq. lib.20, cap.5.
,
 te begroeten Of, te welkomen en geluk te wensen over zijne komst in deze nieuwe provincie en bediening.
14En toen zij aldaar vele dagen doorgebracht hadden, heeft Festus de zaken van Paulus aan den koning verhaald, zeggende: Hier is een zeker man van Felix gevangen gelaten; 15Om wiens wil, als ik te Jeruzalem was, de overpriesters en de ouderlingen der Joden verschenen, begerende vonnis tegen hem;
 vonnis tegen hem; Namelijk des doods, zonder anderen vorm van recht, gelijk blijkt uit vs.16.
16Aan dewelke ik antwoordde, dat de Romeinen de gewoonte niet hebben, enigen mens uit gunst ter dood over te geven, eer de beschuldigde de beschuldigers tegenwoordig heeft, en plaats van verantwoording gekregen heeft over de beschuldiging.
 uit gunst Namelijk van de beschuldigers, gelijk zij verzocht hadden, vs.3.
,
 ter dood over Grieks ten verderve.
,
 tegenwoordig Grieks voor het aangezicht.
17Als zij dan gezamenlijk alhier gekomen waren, zo heb ik, geen uitstel nemende, des daags daaraan op den rechterstoel gezeten, en beval, dat de man zoude voor gebracht worden;
 nemende, des Grieks makende.
18Over welken de beschuldigers, hier staande, geen zaak hebben voorgebracht, waarvan ik vermoedde;
 zaak hebben Of, beschuldiging.
19Maar hadden tegen hem enige vragen van hun godsdienst, en van zekeren Jezus, Die gestorven was, Welken Paulus zeide te leven.
 vragen van hun Of, verschillen, kwestiën.
,
 godsdienst, en Of, bijgeloof alzo noemt deze heiden den Joodsen godsdienst uit verachting, en dat in tegenwoordigheid van Agrippa en zijne zuster, die Joden waren, maar alles gewoon te verdragen, om deze Romeinse stadhouders niet te mishagen.
20En als ik over de onderzoeking van deze zaak in twijfeling was, zeide ik, of hij wilde gaan naar Jeruzalem, en aldaar over deze dingen geoordeeld worden.
 in twijfeling Dit zegt hij tegen waarheid om zijne zaak te verschonen; want hij had dit van Paulus alzo gevergd om den Joden gunst te bewijzen, vs.9.
21En als Paulus zich beriep, dat men hem tot de kennis des keizers bewaren zou, zo heb ik bevolen, dat hij bewaard zoude worden, ter tijd toe, dat ik hem tot den keizer zenden zou.
 des keizers Grieks Sebaston; voor hetwelk de Latijnen gebruiken het woord Augustus, betekent eigenlijk een, wien de voornaamste eer toekomt; en het woord Sebas, waar dit van komt, wordt veel genomen voor goddelijke eer, welke de heidenen hunnen keizers ook aandeden, of ook voor hetgeen goddelijke eer aangedaan wordt. Zie Act 17:23 , en Act 27:1 .
22En Agrippa zeide tot Festus: Ik wilde ook zelf dien mens wel horen. En hij zeide: Morgen zult gij hem horen. 23Des anderen daags dan, als Agrippa gekomen was en Bernice, met grote pracht, en als zij ingegaan waren in het rechthuis, met de oversten over duizend, en de mannen, die de voornaamsten der stad waren, werd Paulus op bevel van Festus voor gebracht.
 pracht, en Grieks met veel fantasie; dat is, luister of schijn, niet alleen van kostelijke klederen, maar ook van groot gevolg of gesleep, hetwelk wij pracht of pomp plegen te noemen.
,
 rechthuis, met Grieks Acroaterion; hetwelk eigenlijk betekent ene zaal of plaats, waar men audientie geeft, of de rechtzaken hoort en bepleit.
24En Festus zeide: Koning Agrippa, en gij mannen allen, die met ons tegenwoordig zijt, gij ziet dezen, van welken mij de ganse menigte der Joden heeft aangesproken, beide te Jeruzalem en hier, roepende, dat hij niet meer behoort te leven. 25Maar ik bevonden hebbende, dat hij niets des doods waardig gedaan had, en dewijl hij ook zelf zich op den keizer beroepen heeft, heb besloten hem te zenden. 26Van welken ik niets zekers heb aan den heer te schrijven; daarom heb ik hem voor ulieden voorgebracht, en meest voor u, koning Agrippa, opdat ik, na gedane onderzoeking, wat heb te schrijven.
 den heer te Dat is, de keizer; welken titel van heer de eerste keizers niet hebben willen aannemen, omdat zij ene heerschappij over de onderzaten, als over slaven, medebrengt. Doch de keizer Nero, onder wien dit is geschied, heeft zich dien titel laten geven, gelijk ook vele andere keizers na hem.
27Want het dunkt mij tegen rede, een gevangene te zenden, en niet ook de beschuldigingen, die tegen hem zijn, te kennen te geven.
Copyright information for DutSVVA