Ezekiel 24

1Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, in het negende jaar, in de tiende maand, op den tienden der maand, zeggende:
 negende jaar, Na de gevankelijke wegvoering van den koning Jechonia, beschreven 2Ki 24:12-16 ; [vergelijk boven Eze 1:2 ; onder Eze 33:21 , en Eze 40:1 ] ; in wiens plaats Nebukadnezar Zedekia tot koning maakte; en in het negende jaar van dezen Zedekia, in de tiende maand op den tienden dag der maand werd Jeruzalem belegerd; zie 2Ki 25:1 ; Jer 39:1 , en Jer 52:4 .
,
 tiende maand, In het kerkelijke jaar genoemd Tebeth, in het maatschappelijke jaar Thamuz.
2Mensenkind! schrijf u den naam van den dag op, even van dezen zelfden dag; de koning van Babel legt zich voor Jeruzalem, even op dezen zelfden dag.
 schrijf u den naam van den dag op, Ter gedachtenis, om vergeleken te worden met de uitkomst, waarvan te zien is 2Ki 25:1 ; Jer 52:4 . Die was omtrent twee jaren vóór het innemen en verwoesten van Jeruzalem, waarvan hier geprofeteerd wordt.
,
 even van dezen zelfden dag; Hebreeuws, de kracht, of het been des daags, dat is, het wezen des daags, en [gelijk wij zeggen] even, of juist dienzelfden dag. Zie boven Eze 2:3 , met de aantekening.
,
 legt zich voor Jeruzalem, Of, is genaderd, heeft zich vervoegd. Het Hebreeuwse woord wordt veel gebruikt voor leunen, steunen, ondersteunen, idem van het opleggen der handen, hetwelk alles met enige samenvoeging, genaking, of nadering geschiedt; en in zake van belegering zeggen wij, voor ene stad liggen, zich daarvoor leggen, enz.
3En gebruik een gelijkenis tot dat wederspannig huis, en zeg tot hen: Alzo zegt de Heere Heere: Zet een pot toe, zet hem toe, en giet ook water daarin.
 gebruik een gelijkenis Hebreeuws alsof men zeide: parabel een parabel. Zie boven Eze 17:2 .
,
 pot toe, Betekenende de belegerde stad Jeruzalem, gelijk vs.6. Zie Jer 1:13 , en boven Eze 11:3 met de aantekening.
4Doe zijn stukken te zamen daarin, alle goede stukken, de dij en den schouder, vul hem met de keur der beenderen.
 zijn Namelijk van den pot; dat is, al zulke stukken vlees, als in den pot behoren te zijn.
,
 stukken te zamen daarin, Betekenende de inwoners, inzonderheid de rijke, vette, weelderige burgers en groten van Jeruzalem.
,
 alle goede stukken, Hebreeuws, alle, of elk goed, of beste stuk.
,
 dij en den schouder, Of, lenden, heup, achterbout.
,
 keur der beenderen Dat is, uitgelezenste beenderen, als mergbenen, of bonken.
5Neem de keur van de kudde, en stook ook een brandstapel van de beenderen daaronder; doe hem wel opzieden; ook zullen zijn beenderen daarin gekookt worden.
 keur van de kudde, Dat is, het uitgelezenste schaap, of geit, neem het beste van het kleine vee daartoe.
,
 brandstapel Of, een vuur van beenderen. [Vergelijk Isa 30:33 , en onder vs.9], betekenende de zware en gedurige ellenden van het volk, die zij in de belegering van zwaard, honger en pestilentie en daarna zouden lijden; gelijk een vuur van beenderen zeer heet is en de beenderen hard en duurzaam zijn. Sommigen duiden het op het wegwerpen der dode lichamen en beenderen, die onbegraven op het open veld zouden blijven liggen, als God hen dikwijls gedreigd had, zodat er genoeg zouden te bekomen zijn om vuur daarvan te stoken, door welke straffen zij nochtans niet zouden worden gebeterd of bekeerd, gelijk volgt.
,
 hem Den pot.
,
 wel opzieden; Hebreeuws, zied zijne zoden.
,
 zijn beenderen Van den pot, gelijk vs.4.
,
 daarin Hebreeuws, in zijn [des pots] midden.
,
 gekookt worden Of, zieden. Hebreeuws, zijn gekookt, of gezoden.
6Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Wee der bloedstad, den pot, welks schuim in hem is, en van welken zijn schuim niet is uitgegaan! trek stuk bij stuk daaruit, en laat het lot over hem niet vallen.
 bloedstad, Gelijk boven Eze 22:2 , en onder vs.9.
,
 welks De Heere wil zeggen dat de inwoners van Jeruzalem door al dat zieden en koken evenwel niet zijn gezuiverd; dat is bekeerd, maar bij hunne boosheid hardnekkig gebleven.
,
 schuim niet is uitgegaan Anders, roest, gelijk onder vs.11; alwaar ook een ander woord is, dat roest betekent. Het woord, dat hier gebruikt wordt en ook onder vs.11,12, schijnt te betekenen het schuim, dat niet afgegaan, afgeschuimd of verzoden zijnde, aan den rand van den pot beklijft, en tot enkel taaie vuiligheid of slijm wordt.
,
 Trek stuk bij stuk daaruit, Hebreeuws, bij, of naar zijne stukken, naar zijne stukken breng hem uit; het lot is over hem niet gevallen. Dit betekent het doden en wegwerpen van velen, en het uitvoeren van de rest in de gevangenschap van Babel, zonder verschoning of onderscheid. Zie boven Eze 11:7 .
,
 hem niet vallen Welke stukken gij eerst, of laatst, of niet, zoudt hebben uit den pot te trekken; zij moeten allen voort, de een dood, de ander het land uit.
7Want haar bloed is in het midden van haar; op een gladde steenrots heeft zij dat gelegd; zij heeft het op de aarde niet uitgestort, om hetzelve met stof te bedekken.
 haar bloed Van Jeruzalem, afgebeeld door dezen pot.
,
 gladde steenrots Hebreeuws, gladdigheid, glans, of spits, uitstekendheid ener steenrots, alwaar zij, als voor Gods ogen, het bloed harer kinderen, den afgoden ter ere, heeft gestort en in het openbaar laten liggen, om God te tergen, gelijk volgt. Vergelijk de manier van spreken met onder Eze 26:4 , Eze 26:14 .
,
 stof te bedekken Dit ziet op de wet Lev 17:13 ; Deu 12:16 , Deu 12:24 .
8Opdat Ik de grimmigheid doe opgaan om wraak te oefenen, heb Ik ook haar bloed op een gladde steenrots gelegd, opdat het niet bedekt worde.
 Opdat Ik de grimmigheid doe opgaan Dat is, om mijne grimmigheid en wraak over zulke gruwelen op het hoogste te tonen.
,
 wraak te oefenen, Hebreeuws, wraak te wreken.
,
 bloed God wil zeggen dat Hij hun ook in het openbaar zal straffen, dat er de tekenen zullen zijn voor alle mans ogen.
9Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Wee der bloedstad! Ik zal ook den brandstapel groot maken!
 bloedstad Gelijk boven vs.6.
,
 brandstapel groot maken Vergelijk boven vs.5. Dat is, een groot vuur onder Jeruzalem [dezen pot] stoken, gelijk volgt.
10Draag veel houts toe, steek het vuur aan, verteer het vlees, en kruid het met specerijen, en laat de beenderen verbranden.
 Draag veel houts toe, Hebreeuws, vermenigvuldig de houten, of houteren; een levendige vertoning van de ellende der belegerden van Jeruzalem.
,
 verteer het vlees, Of, maak het gaar, doorkook het, kook het volkomenlijk.
,
 kruid het met specerijen, Hebreeuws, specerij der specerijen, opdat de vijanden [gelijk sommigen verstaan] appetijt en lust daartoe krijgen.
,
 verbranden Of, aanbranden.
11Stel hem daarna ledig op zijn kolen, opdat hij heet worde, en zijn roest verbrande, en zijn onreinigheid in het midden van hem versmelte, zijn schuim verteerd worde.
 hem daarna ledig Den pot, dat is: Jeruzalem zal niet alleen van inwoners ontbloot worden, maar de stad ook verbrand, opdat de plaats van die gruwelijke onreinheid ten enenmale uitgezuiverd worde.
,
 versmelte, Of, wegvliete, afgestort worde.
12Met ijdelheden heeft zij Mij moede gemaakt; nog is haar overvloedig schuim van haar niet uitgegaan; haar schuim moet in het vuur.
 ijdelheden Drijvende zulk een gedurig gewoel in hare afgoderijen, heidense verbonden, inwendigen overlast, leugen, huichelarij en allerlei boze handelingen, met welke zij haar vervallen staat heeft willen ondersteunen en het gedreigde verderf afweren, in plaats van zich tot mij te bekeren, waartoe Ik hen door mijne profeten met zulke verdraagzaamheid vermaand, en met zware dreigementen zo getrouwelijk en veelvoudig gewaarschuwd heb, dat Ik des als moede ben geworden, alzo zij in het minst daardoor niet gebeterd, maar telkens niet dan te hardnekkiger geworden is, gelijk in het volgende verhaald wordt. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden, komende, naar het meeste gevoelen, van een woord dat ijdelheid, onrechtigheid, leugen, boosheid, ondeugd, ook afgoderij betekent. Anders: [met] ijdelheden heeft zij [zich] moede gemaakt.
13In uw onreinigheid is schandelijkheid, omdat Ik u gereinigd heb, en gij niet gereinigd zijt, zo zult gij van uw onreinigheid niet meer gereinigd worden, totdat Ik Mijn grimmigheid op u zal hebben doen rusten.
 gereinigd heb, Door de vermaningen, waarschuwingen en dreigementen mijner profeten tevergeefs gezocht heb te reinigen, zo zal Ik nu een anderen weg met u ingaan.
,
 rusten Zie boven Eze 5:13 .
14Ik, de Heere, heb het gesproken; het zal komen, en Ik zal het doen; Ik zal er niet van wijken, en Ik zal niet verschonen noch berouw hebben; naar uw wegen en naar uw handelingen zullen zij u richten, spreekt de Heere Heere. 15Wijders geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 16Mensenkind! zie, Ik zal den lust uwer ogen van u wegnemen door een plage; nochtans zult gij niet rouwklagen, noch wenen, en uw tranen zullen niet voortkomen.
 lust uwer ogen Of, wens; dat is uwe huisvrouw, zie vs.18. Waardoor de tempel en de stad Jeruzalem werden afgebeeld.
,
 plage; Dat is, een haastigen, van God buitengewoon toegeschikten, dood.
17Houd stil van kermen, gij zult geen dodenrouw maken, bind uw hoed op u, en doe uw schoenen aan uw voeten; en de bovenste lip zult gij niet bewinden, en zult der lieden brood niet eten.
 Houd stil van kermen, Dat is, kerm niet, maar zwijg stil.
,
 dodenrouw maken, Dat is, geen rouwtekens tonen, gelijk men over verstorven vrienden te dien tijde placht te doen.
,
 hoed op u, Of, huif, muts, zet op uw hoofd [gelijk onder vs.23]. Het Hebreeuwse woord heeft den naam van versieren. Integendeel plegen de rouwdragenden met het blote hoofd te gaan, en as of stof daarop te spreiden; Lev 10:6 , en Lev 21:10 ; 1Sa 4:12 ; 2Sa 15:32 ; Isa 61:3 ; Lam 2:10 .
,
 schoenen aan uw voeten; Daar de rouwenden ongeschoeid of barvoets plachten te gaan; 2Sa 15:30 .
,
 lip Of knevelbaard niet verhullen, bewimpelen, gelijk die plachten te doen, die in rouw waren over een groot ongeval; zie Lev 13:45 ; Mic 3:7 . Sommigen verstaan niet alleen de bovenste lip, maar voorts den mond en de kin, met de ganse plaats van den baard.
,
 brood niet eten Versta, leedspijs, leed of rouwmaal eten met de vrienden en naburen; zie Jer 16:7 .
18Dit sprak ik tot het volk in den morgenstond, en mijn huisvrouw stierf in den avond; en ik deed in den morgenstond, gelijk mij geboden was. 19En het volk zeide tot mij: Zult gij ons niet te kennen geven, wat ons deze dingen zijn, dat gij aldus doet?
 wat ons deze dingen beduiden, Dat is, wat zij ons betekenen, wat gij ons door deze vreemde manier van doen wilt te verstaan geven. Het woord zijn is hier bijgevoegd naar den aard der Hebreeuwse taal, gelijk elders dikwijls. Alzo onder Eze 37:18 .
20En ik zeide tot hen: Het woord des Heeren is tot mij geschied, zeggende: 21Zeg tot het huis Israëls: Alzo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik zal Mijn heiligdom ontheiligen, de heerlijkheid uwer sterkte, de begeerte uwer ogen, en de verschoning uwer ziel; en uw zonen en uw dochteren, die gij verlaten hebt, zullen door het zwaard vallen.
 heiligdom Den tempel.
,
 ontheiligen, In handen der Chaldeën overleveren om verstoord te worden, als een gemene onheilige plaats.
,
 heerlijkheid uwer sterkte, Of, hoogheid, uitnemendheid uwer sterkte, dat is, dat heerlijk gebouw van den tempel, waarop gij u zozeer verlaat, menende dat Ik daarom Jeruzalem verschonen zal. Sommigen verstaan Jeruzalem of het koninkrijk.
,
 begeerte uwer ogen, Versta, al denzelfden tempel, in welks aanschouwing zij hun lust en vermaak plachten te nemen, en waarnaar zij nu zozeer verlangden. Sommigen verstaan hunne vrouwen, uit vs.16.
,
 verschoning uwer ziel; Welken tempel gij zo liefhebt, dat het u hartelijk deren en wee zou doen, indien men hem zou verwoesten. Sommigen verstaan hier de kinderen en naaste vrienden, die zij, gaande met Jojachin in de gevangenschap, te Jeruzalem gelaten hadden.
22Dan zult gijlieden doen, gelijk als ik gedaan heb; de bovenste lip zult gij niet bewinden, en der lieden brood zult gij niet eten.
 gedaan heb; Gij zult alsdan geen rouwteken kunnen tonen, vanwege den vloek Gods, en uwe verbaasdheid over de verschrikkelijke algemene ellenden en verwoestingen, die tempel, stad, land en het ganse volk zullen overkomen. Vergelijk hiermede zonderling Jer 16:5-8 , met de aantekening aldaar.
23En uw hoeden zullen op uw hoofden zijn, en uw schoenen aan uw voeten; gij zult niet rouwklagen, noch wenen, maar gij zult in uw ongerechtigheden versmachten, en een iegelijk tegen zijn broeder zuchten.
 versmachten, Of, uitteren, versmelten, vanwege Gods vloed over u, gelijk onder Eze 33:10 .
,
 zuchten Of, beren, tieren, uit onverduldigheid en mistroostigheid.
24Alzo zal ulieden Ezechiël tot een wonderteken zijn; naar alles, wat hij gedaan heeft, zult gij doen; als dit komt, dan zult gij weten, dat Ik de Heere Heere ben.
 wonderteken zijn; Zie boven Eze 12:6 .
25En gij, mensenkind! zal het niet zijn, ten dage, als Ik van hen zal wegnemen hun sterkte, de vreugde huns sieraads, den lust hunner ogen en het verlangen hunner zielen, hun zonen en hun dochteren;
 zal het niet zijn, Dat is, het zal voorzeker alzo geschieden. Dit voorzegt God tot meerdere bevestiging dezer profetieën. Zie de vervulling onder Eze 33:21-22 .
,
 sterkte, Den tempel, enz., gelijk boven vs.21, dat is, ten tijde als Jeruzalem ingenomen en de tempel met de stad verwoest zullen worden, en al het volk jammerlijk behandeld naar deze profetieën.
,
 vreugde huns sieraads, Dat is, in welks sieraad zij zich verheugen.
,
 verlangen hunner zielen, Hebreeuws, de opheffing; dat is, hetgeen waarnaar zij hartelijk verlangen, gelijk men omhoog naar iets reikt en langt, dat men gaarne zou bereiken willen. Zie Psa 24:4 .
26Dat tenzelfden dage een ontkomene tot u zal komen, om uw oren dat te doen horen?
 ontkomene tot u zal komen, Die het ontlopen is en door mijne regering tot u zal komen, om u de tijding te brengen.
27Ten zelven dage zal uw mond bij dien, die ontkomen is, opengedaan worden, en gij zult spreken, en niet meer stom zijn; alzo zult gij hun tot een wonderteken zijn, en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben.
 opengedaan worden, Alsof God zeide: Gij hebt nu mijn volk genoeg voorzegd van de aanstaande ellenden, rust nu een tijdlang in stilte, totdat alles klaarlijk zal vervuld en voor ogen zijn, dan zult gij weder spreken, tot hunne vertroosting en onderwijzing, om alzo hun en mijner ganse kerk op verscheidene wijzen tot een wonderlijk voorteken te zijn van grote toekomstige zaken.
,
 stom zijn; Vergelijk onder Eze 33:22 , en boven Eze 3:26 , met de aantekening.
Copyright information for DutSVVA