Ezekiel 25

1En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende: 2Mensenkind! zet uw aangezicht tegen de kinderen Ammons, en profeteer tegen dezelve;
 zet uw aangezicht Zie boven Eze 6:2 .
,
 kinderen Ammons, Zie Jer 49:1 , enz., en boven Eze 21:28 , enz. Ammonieten, Moabieten, Edomieten en Filistijnen waren alle vijanden van Gods volk; Ammon en Moab, in het oosten over de Jordaan, Edom in het zuiden, de Filistijnen in het westen langs de Middellandse zee.
3En zeg tot de kinderen Ammons: Hoort des Heeren Heeren woord: Alzo zegt de Heere Heere: Omdat gij gezegd hebt: Heah! over Mijn heiligdom, als het ontheiligd werd, en over het land Israëls, als het verwoest werd, en over het huis van Juda, als zij in gevangenis gingen;
 Heah Dat is, uwen lust daarin geschept en daarover gejuicht hebt. Zie Job 39:28 ; Psa 35:21 , met de aantekening; alzo onder Eze 26:2 .
,
 ontheiligd werd, Gelijk boven Eze 24:21 .
4Daarom, ziet, Ik zal u aan die van het oosten overgeven tot een bezitting, dat zij hun burgen in u zetten, en hun woningen in u stellen, die zullen uw vruchten eten, en die zullen uw melk drinken.
 die van het oosten Hebreeuws, de kinderen van het oosten. Hierdoor verstaan sommigen de Chaldeën of Babyloniërs; maar omdat de Heilige Schrift doorgaans zegt dat de Chaldeën van het noorden zouden komen, zo verstaan het anderen van de oosterse natiën, die oostwaarts aan Ammon grensden, als de Arabieren, die zich in tenten onthielden, Kedarenen, enz., hebbende menigte van kemelen en vee, genegen om goede weiden te zoeken, en in de Schriftuur onder die van het oosten gemeenlijk begrepen. Deze [zovelen als er van Nebukadnezar waren overgelaten of overzien] zouden het land der Ammonieten, van de Chaldeën verstoord en de inwoners weggevoerd zijnde, tot gerief voor hun vee hebben ingenomen en bezeten. Zie Gen 29:1 ; Jdg 6:3 , en Jdg 8:11 ; Job 1:3 ; Isa 60:6-7 ; Jer 49:28-29 , Jer 49:31-32 , met de aantekening.
,
 burchten in u zetten, Of, sloten, paleizen, statelijke gebouwen, prachtige huizen.
5En Ik zal Rabba tot een kemelstal maken, en de kinderen Ammons tot een schaapskooi; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben.
 Rabba De koninklijke hoofdstad der Ammonieten. Zie 2Sa 11:1 .
,
 kemelstal maken, Voor de kemelen van die van het Oosten.
,
 de kinderen Ammons Dat is, hun land.
,
 schaapskooi; Voor de schapen van die van het Oosten.
6Want alzo zegt de Heere Heere: Omdat gij met de hand geklapt, en met den voet gestampt hebt, en van harte verblijd zijt geweest in al uw plundering, over het land Israëls;
 geklapt, Van grote vreugde en vermaak over de ellenden der Joden, alsof zij zeiden: Heah, zo zo, dat is toch te goed, dat gaat wel; vergelijk vs.3, en boven Eze 6:11 .
,
 van harte verblijd zijt geweest Of, met lust. Zie Psa 27:12 . Alzo vs.15. Of aldus: En verblijd zijt geweest in al uw gretige plundering. Hebreeuws, in, of met de ziel. Vergelijk onder Eze 36:5 .
,
 plundering, Of, spijt; idem, versmading; gelijk boven Eze 16:57 , en onder vs.15.
7Daarom, ziet, Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u den heidenen ten buit geven, en zal u uit de volken uitroeien, en u uit de landen verdoen; Ik zal u verdelgen; en gij zult weten, dat Ik de Heere ben.
 uitstrekken, Zie boven Eze 14:9 . Alzo onder vs.3, 16.
,
 uit de volken uitroeien, Dat gij voor geen volk noch land meer zult gerekend worden.
8Alzo zegt de Heere Heere: Omdat Moab en Seir zeggen: Ziet, het huis van Juda is gelijk al de heidenen;
 Moab Zie Jer 48:1 , enz.
,
  Seïr zeggen Dat is, het land Edom, en voorts de Edomieten, Ezau's nakomelingen, op welken dit land vervallen was van Seïrs nakomelingen. Zie Gen 36:20 ; alzo onder Eze 35:2 , enz., en wijders van Edom, Jer 49:7 ; Oba 1:1 , enz.
,
 gelijk al de heidenen; Dat is, zij hebben zich ingebeeld dat zij een bijzonder eigendom en volk Gods waren, en een voortocht bij hem hadden boven andere natiën, maar het blijkt nu wel anders, omdat zij niet meer van de Babyloniërs verschoond worden dan anderen; spottende alzo met Gods verbond en zijne kerk, ja met den God van Israël zelf.
9Daarom, ziet, Ik zal de zijde van Moab openen, van de steden af, van zijn steden, die van zijn grenzen af zijn, het sieraad des lands, Beth-jesimoth, Baäl-meon, en tot Kiriathaim toe;
 zijde van Moab openen, Dat is, Ik zal die van het Oosten [gelijk volgt vs.10] in de beste en sterkste plaatsen en omstreken van het land een open intocht bereiden.
,
 grenzen af zijn, Hebreeuws, uiterste, of einde.
,
  Beth-jesimòth, Dit waren van de voornaamste steden der Moabieten, tussen de beek Arnon en de Jordaan gelegen.
,
  en tot Kiriatháïm toe; Of, en Kiriathaïm.
10Voor die van het oosten, met het land der kinderen Ammons, hetwelk Ik ter bezitting zal overgeven; opdat der kinderen Ammons onder de heidenen niet meer gedacht worde.
 oosten, Zie vs.4. God wil zeggen, gelijk Hij Ammons land aan die van het Oosten heeft overgegeven, alzo zal Hij ook der Moabieten land voor hen openen.
,
 met het land der kinderen Ammons, Of, boven, benevens.
,
 bezitting zal overgeven; Voor die van het Oosten, gelijk vs.4.
11Ik zal ook in Moab gerichten oefenen; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. 12Alzo zegt de Heere Heere: Omdat Edom met enkel wraakgierigheid gehandeld heeft tegen het huis van Juda; en zij zich zeer schuldig gemaakt hebben, dat zij zich aan hen gewroken hebben:
 Edom Boven genaamd Seïr, vs.8.
,
 enkel wraakgierigheid Hebreeuws, gedaan, of gehandeld heeft in, of met wreken van wraak, of met wraak te wreken. Vergelijk vs.15.
,
 zij zich zeer schuldig gemaakt hebben, De Edomieten.
,
 hen gewroken hebben Aan de Joden, uit den ouden haat, dien zij van hunnen voorvader Ezau geërfd hebben. Zie Gen 27:41 ; 2Ch 28:17 ; Psa 137:7 ; Amo 1:11 ; Oba 1:11 , enz.
13Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Ik zal ook Mijn hand uitstrekken tegen Edom, en Ik zal mens en beest uit haar uitroeien; en zal haar tot een woestheid stellen van Theman af; en zij zullen tot Dedan toe door het zwaard vallen.
 uitstrekken tegen Edom, Gelijk boven vs.7.
,
 hetzelve uitroeien; Het land van Edom, of Idumea.
,
 Theman aan; Zie Jer 49:7 .
14En Ik zal Mijn wraak doen aan Edom, door de hand van Mijn volk Israël; en zij zullen tegen Edom naar Mijn toorn en naar Mijn grimmigheid handelen; alzo zullen zij Mijn wraak gewaar worden, spreekt de Heere Heere.
 doen aan Edom, Hebreeuws, geven, leggen, stellen, tegen, of aan, onder, op, enz., gelijk vs.17.
,
  door de hand van Mijn volk Israël; Dat is, [gelijk sommigen dit verklaren] door dezelfde hand, met welke Ik mijn volk van Juda geslagen heb [namelijk het heir der Babyloniërs] zal Ik mijne wraak ook aan u uitvoeren. Zie Jer 49:19 , met de aantekening. Doch anderen nemen het geestelijk, door de hand; dat is, door het middel, den dienst, of de macht mijner kerk in hun Hoofd Jezus Christus, die de vijanden van zijn volk zal dempen. Vergelijk Isa 11:14 ; Jer 49:2 ; Oba 1:19 , met de aantekening. Van enige lichamelijke wraken, die de Joden of Israëlieten aan Edom in volgende tijden zouden hebben gedaan, leest men niets dan hetgeen in het tweede boek der Machabeën , hoofdstuk 10:15-16, en vervolgens verhaald wordt.
,
 tegen Edom Of, in, met, Edom.
15Alzo zegt de Heere Heere: Omdat de Filistijnen door wraak gehandeld hebben, en van harte wraak geoefend hebben door plundering, om te vernielen door een eeuwige vijandschap;
 Filistijnen Zie 2Ch 28:18 ; Joe 3:4 ; Amo 1:6-8 .
,
 van harte wraak Of, met lust; gelijk vs.6.
,
 geoefend hebben Hebreeuws, gewroken.
,
 plundering, Of, spijt, versmading; gelijk vs.6.
,
 eeuwige vijandschap; Hebreeuws, vijandschap der eeuwigheid, of oudheid.
16Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Ziet, Ik strek Mijn hand uit tegen de Filistijnen, en zal de Cherethieten uitroeien, en het overblijfsel van de zeehaven verdoen.
 strek Mijn hand uit Gelijk boven vs.7.
,
 Cherethieten uitroeien, Dit schijnt de naam geweest te zijn van een streek in het land der Filistijnen, doch daardoor worden de Filistijnen in het algemeen verstaan, gelijk 1Sa 30:14 , 1Sa 30:16 ; zie aldaar, idem Zep 2:5 . Doch in het Hebreeuws passen de woorden Cherethim en uitroeien aardiglijk op elkander, alsof men zeide: Ik zal die uitroeiers uitroeien.
,
 zeehaven verdoen Zie Jer 47:7 ; Zep 2:5-6 .
17En Ik zal grote wraak met grimmige straffingen onder hen doen; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben, als Ik Mijn wraak aan hen gedaan zal hebben.
 grimmige straffingen Hebreeuws, straffingen der grimmigheid.
,
 gedaan zal hebben Hebreeuws, gegeven, enz., gelijk vs.14.
Copyright information for DutSVVA