Isaiah 42

1Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft! Ik heb Mijn geest op Hem gegeven; Hij zal het recht den heidenen voortbrengen.
 Mijn Knecht, Dit spreekt God de Vader van zijnen Zoon Christus, dien Hij zijnen knecht noemt, te dien aanzien, dat Christus, als onze Middelaar, de gedaante eens knechts heeft aangenomen. Vergelijk Isa 53:11 ; Mat 12:18 ; Phi 2:6-8 .
,
 Dien Ik ondersteun, Dat is, dien Ik versterk, dat Hij niet bezwijke onder den onverdragelijken last mijns toorns, die Hij een tijdlang gevoelen moet om uwe zonden [voor welke Hij zichzelven heeft overgegeven] uit te delgen en te verzoenen.
,
 Mijn Geest Te weten de gaven des Heiligen Geestes, die Hij van node heeft om het Middelaarsambt te verrichten; zie Isa 11:2 ; Mat 3:16 .
,
 Hij zal het recht Dat is, Hij zal de rechte leer van de zaligheid der mensen, door de predikatie van het heilige Evangelie, den heidenen voordragen en hen alzo tot zijne gehoorzaamheid en tot hunne zaligheid brengen.
,
 den heidenen Of, den volken, zo den Joden als den heidenen. Zie Rom 1:16 .
,
 voortbrengen Te weten uit den schoot des Vaders; Joh 1:18 . Dit zal Hij doen ten dele in eigen persoon, ten dele door zijne apostelen en andere leraars van het heilige Evangelie.
2Hij zal niet schreeuwen, noch Zijn stem verheffen, noch Zijn stem op de straat horen laten.
 schreeuwen, Of, roepen, tieren; zie Mat 12:19 . De zin is: Hij zal niet veel pochen, of veel rumoer maken, niet veel tumult, gelijk de prinsen dezer wereld doen; ook zal Hij niet veel uiterlijk geprang of gedruis maken; maar Hij zal zich stil, beleefdelijk en deemoedig gedragen, duldende goedertieren al de onvolmaaktheden zijner uitverkorenen. Zie Mat 12:18-20 , en Luk 17:20 .
3Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen.
 Het gekrookte riet Dat is, Hij zal geduld hebben met de zwakheden der arme zondaars, en Hij zal hun verslagen conscientiën verkwikken en hen vertroosten door de belofte van de vergeving hunner zonden. Zie Psa 34:19 ; Mat 11:28 .
,
 de rokende vlaswiek Dat is, de wiek, die in de lamp schier uitgebrand is, nauwelijks schijnsel of licht meer gevende, maar alleen nog rokende.
,
 met waarheid Dat is, oprechtelijk, getrouwelijk, want waarheid betekent hier trouw.
,
 voortbrengen Of, uitvoeren, en dienvolgens overwinnen, gelijk waarheid en recht eindelijk overwinnen. Zie Mat 12:20 .
4Hij zal niet verdonkerd worden, en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten.
 Hij zal niet verdonkerd Maar Hij zal helder en klaar lichten en schijnen; Christus' licht gesteld tegen het rokende en smokende vlas, en zijne macht tegen het gekrookte riet. Anders: Hij zal niet versmachten; te weten in het verrichten van zijn ambt, Mat 26:39 ; Luk 12:50 ; hetzelfde wordt straks met andere woorden gezegd. Sommigen verstaan dit, verdonkerd en gebroken worden, van het lijden en sterven van onzen Heere Christus, hetwelk niet geschieden zou eer Hij het Evangelie had verkondigd naar den raad van zijnen Vader.
,
 Hij zal niet verbroken Dat is, Hij zal onder den zwaren last zijner bediening niet bezwijken.
,
 totdat Hij Te weten door de predikatie van het heilige Evangelie in de ganse wereld; hetwelk niet geschieden kon vóór en aleer Christus gestorven en tot zijn hemelsen Vader opgevaren was, en den Heiligen Geest op de apostelen gezonden had. Zie Joh 16:7 .
,
 het recht Dat is, de leer, gelijk straks volgt.
,
 de eilanden Met deze woorden geeft de profeet te kennen dat de leer van het heilige Evangelie niet zou besloten blijven binnen de grenzen van het Joodse land; Gen 49:10 ; Mat 28:19 .
,
 Zijn leer Dit is hetzelfde, dat Hij straks genoemd heeft het recht, namelijk het Evangelie.
5Alzo zegt God, de Heere, Die de hemelen geschapen, en dezelve uitgebreid heeft, Die de aarde uitgespannen heeft, en wat daaruit voortkomt; Die den volke, dat daarop is, den adem geeft, en den geest dengenen, die daarop wandelen:
 dezelve Hebreeuws, derzelve uitbreiders, of, die dezelve uitbreiden. Zie Job 35:10 .
,
 uitgespannen heeft, Te weten in het rond.
,
 wat daaruit Hebreeuws, hare uitgangen; dat is al wat daaruit spruit en wast.
,
 den geest dengenen, Versta hier door den geest de redelijke ziel. Zie Num 16:22 .
6Ik, de Heere, heb u geroepen in gerechtigheid, en Ik zal u bij uw hand grijpen; en Ik zal u behoeden, en Ik zal u geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen.
 u O mijn Zoon Jezus Christus.
,
 geroepen Te weten tot een Middelaar.
,
 in gerechtigheid, Of, met gerechtigheid; dat is op behoorlijke wijze, want Gij hebt U goedwillig tot het middelaarsambt overgegeven; zie Psa 40:9 ; Heb 10:7 . Of, met gerechtigheid; dat is, achtervolgens mijne beloften, die Ik door de patriarchen en profeten mijn volk dikwijls gedaan heb.
,
 Ik zal u Dat is, Ik zal u bijstaan, mits u gevende noodwendige krachten tot uitvoering van uw middelaarsambt.
,
 Ik zal u behoeden, Alzo dat Gij vóór den bestemden tijd niet onderdrukt wordt, alsook dat Gij in de overgrote pijn niet bezwijkt.
,
 tot een Verbond Dat is, tot een Middelaar des verbonds, namelijk des genadeverbonds, hetwelk Ik met Abraham en zijn zaad gemaakt heb. Dit verbond zult Gij bevestigen; te weten alzo, dat door U mijn volk met mij zal worden verzoend en voorts alle volken in een verbond zullen verenigd worden, niet alleen de Israëlieten, maar ook de heidenen, gelijk straks volgt.
,
 tot een Licht Dat is, opdat Gij hen verlicht met de zaligmakende kennis Gods en van hunnen Zaligmaker, waardoor de uitverkorenen onder alle natiën zullen verheugd worden. Want gelijk het licht den mens naar het lichaam verheugt en verkwikt, alzo verheugt de kennis van Christus het gemoed der kinderen Gods innerlijk. Vergelijk Isa 9:1 , en Isa 49:6 ; Luk 3:32 ; Act 13:47 , en Act 16:34 .
7Om te openen de blinde ogen, om de gebondenen uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis, die in duisternis zitten.
 te openen Te weten door de predikatie van het heilige Evangelie en de verlichting van den Heiligen Geest; zie Act 13:46-47 , en Act 26:17-18 .
,
 de blinde ogen, Te weten de ogen van het verstand. Zie Isa 35:5 .
,
 uit te voeren Te weten uit de geestelijke dienstbaarheid der zonde en des duivels, de uitverkorenen alzo bevrijdende en verlossende uit den schrik en de vrees der hel. Zie Isa 49:9 , en Isa 61:1 ; Luk 4:18 ; Heb 2:14-15 .
,
 duisternis Versta hier, de duisternis der onwetendheid. Zie boven, Isa 9:1 .
8Ik ben de Heere, dat is Mijn Naam; en Mijn eer zal Ik geen anderen geven, noch Mijn lof den gesneden beelden.
 de HEERE, Hebreeuws, JHWH; dat is de eeuwige, zelfstandige, onveranderlijke God.
9Ziet, de voorgaande dingen zijn gekomen, en nieuwe dingen verkondig Ik; eer dat zij uitspruiten, doe Ik ulieden die horen.
 de voorgaande De zin is: Wat Ik mijn volk tevoren verkondigd heb, dat is vervuld; nu verkondig Ik ulieden wat nieuws, hetwelk ook zekerlijk geschieden zal, namelijk de verschijning van den Messias in het vlees, die zal van punt tot punt alzo voltrokken worden, gelijk Ik ze door mijne profeten voorzegd heb.
10Zingt den Heere een nieuw lied, Zijn lof van het einde der aarde; gij, die ter zee vaart, en al wat daarin is, gij eilanden en hun inwoners.
 een nieuw lied, Dat is, een voortreffelijk lied. Zie Psa 32:3 .
,
 van het einde Dat is, gijlieden, die aan de uiterste einden der wereld woont, alle mensen van welken staat of natie gij zijt; aangezien het heil, dat de Messias aanbrengt, allerlei volken en natiën aangaat; zo hebben zich dan billijk alle volken en natiën in Hem te verheugen en te verblijden.
,
 die ter zee Hebreeuws, nederdaalt op de zee; te weten in het schip, dat op de zee zal varen.
,
 al wat daarin Gij mensen altegaar, die in de eilanden woont, die rondom in de zee liggen. Hebreeuws, de volheid derzelve; gelijk Psa 24:1 .
11Laat de woestijn en haar steden de stem verheffen, met de dorpen, die Kedar bewoont; laat hen juichen, die in de rotsstenen wonen, en van den top der bergen af schreeuwen.
 haar steden Dat is, de steden, die in of nabij dezelve liggen.
,
 de dorpen, Dat is, de dorpen der Kedarenen; dat is der Arabieren, alzo genaamd naar Kedar, den zoon van Ismaël; Gen 25:13 ; Psa 120:5 .
,
 die in de rotsstenen Anders: die te Sela wonen, welke is de hoofdstad van Arabië. Zie boven Isa 16:1 .
,
 van den top Hebreeuws, van het hoofd der bergen.
12Laat ze den Heere de eer geven, en Zijn lof in de eilanden verkondigen. 13De Heere zal uittrekken als een held; Hij zal den ijver opwekken als een krijgsman; Hij zal juichen, ja, Hij zal een groot getier maken; Hij zal Zijn vijanden overweldigen.
 De HEERE Te weten Jezus Christus.
,
 zal uittrekken Dat is, Hij zal zijn goddelijke macht doen blijken, als Hij den duivel en de wereld overwinnen zal door zijne predikatiën, zijnen dood, zijne verrijzenis, hemelvaart en het zitten ter rechterhand zijns Vaders en wederkomst ten oordeel.
,
 Hij zal een groot Sommigen menen dat het Hebreeuwse woord betekent tieren, brullen, of bulderen, gelijk de olifanten.
14Ik heb van ouds gezwegen, Ik heb Mij stil gehouden en Mij ingehouden; Ik zal uitschreeuwen, als een, die baart, Ik zal ze verwoesten , en te zamen opslokken.
 Ik heb vanouds Dit zijn de woorden Gods. Alsof Hij zeide: Dit is wel vanouds mijne wijze en manier van doen geweest, dat Ik mijne en de vijanden mijner kerk een tijdlang heb laten begaan.
,
 Ik heb Mij stil Of, zou Ik [langer] stilzwijgen? Zou ik mij [nog] inhouden?
15Ik zal bergen en heuvelen woest maken, en al hun gras zal Ik doen verdorren; en Ik zal de rivieren tot eilanden maken, en de poelen uitdrogen.
 Ik zal bergen Dat is, Ik zal de grote en trotse vijanden mijner kerk verdelgen, en Ik zal uit den weg weren alle verhinderingen, die mijne gelovigen kunnen hinderen of schaden om tot mij in den hemel te komen.
16En Ik zal de blinden leiden door den weg, dien zij niet geweten hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken, en het kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet verlaten.
 de blinden Dat is, die den waren God tevoren niet kenden, maar van Hem en zijne leer afdwaalden en in grote blindheid der onwetendheid en afgoderij staken.
,
 leiden Te weten door mijn Geest en de predikatie van het heilig Evangelie.
,
 door den weg, Dat is, door den weg der hemelse en zaligmakende waarheid en godzaligheid.
17Maar die zich op gesneden beelden verlaten, die tot de gegoten beelden zeggen: Gij zijt onze goden; die zullen achterwaarts keren, en met schaamte beschaamd worden.
 met schaamte Dat is, gans en al te schande worden.
18Hoort, gij doven! en schouwt aan, gij blinden! om te zien.
 Hoort, Hier spreekt de HEERE de Joden aan, die moedwillig doof en blind waren, niet willende met aandacht zijn woord horen noch in acht nemen zijne werken en gerichten.
19Wie is er blind als Mijn knecht, en doof, gelijk Mijn bode, dien Ik zende? Wie is blind, gelijk de volmaakte, en blind, gelijk de knecht des Heeren?
 Mijn knecht, Dat is, het volk van Israël, dat ik mijnen wil heb geopenbaard en beroepen heb, opdat het mij daarna zou dienen, gelijk boven Isa 41:8 , en straks wederom in dit vs.
,
 Mijn bode, De priesters en Levieten, door wie God het volk zijnen wil te kennen gaf.
,
 dien Ik zende? Te weten om mijn volk te leren.
,
 de volmaakte, Of, volkomen, dat is, het volk van Israël, hetwelk Ik vele grote, zo geestelijke als lichamelijke weldaden bewezen heb, alzo dat het niets ontbrak; waaruit het behoorde te zien en bekennen hoe getrouw Ik het met hen voorhad.
20Gij ziet wel veel dingen, maar gij bewaart ze niet; of schoon hij de oren opendoet, zo hoort hij toch niet.
 veel dingen, Te weten vele wonderwerken van God, die Hij tot uw best doet.
,
 hij de oren Te weten de knecht des Heeren, dat is, het volk van Israël. De zin is: Dit volk stelt zich wel uiterlijk alzo aan, alsof het mijn woord horen wilde, maar het is hun geen ernst, het gaat hun niet ter harte wat zij horen. In het eerste lid van dit vs. wordt er gesproken tot den tweeden persoon; maar in het tweede lid van den derden persoon. Dit geeft wat duisterheid in den zin.
,
 zo hoort hij Dat is, zo behartigt hij het niet.
21De Heere had lust aan hem, om Zijner gerechtigheid wil; Hij maakte hem groot door de wet, en Hij maakte hem heerlijk.
 aan hem , Te weten aan zijn knecht; dat is aan zijn volk, of aan hen, te weten deze lieden. Sommigen duiden het op de wet en de uitvoering van Gods oordelen over dit zondig volk.
,
 om Zijner Dat is, vanwege zijne waarheid en trouw, namelijk terwijl Hij den oudvaders beloofd heeft dat Hij hun zaad zou goeddoen; zie Psa 31:2 .
,
 door de wet, Namelijk, die Hij hun gegeven had door Mozes. Zie Deu 4:6 ; Psa 147:19-20 .
22Maar nu is het een beroofd en geplunderd volk; zij zijn allen verstrikt in de holen, en verstoken in de gevangenhuizen; zij zijn tot een roof geworden, en er is niemand, die ze redt; tot een plundering, en niemand zegt: Geeft ze weder.
 is het Te weten het volk van Israël; [anders: is hij ], te weten de knecht des Heeren, gelijk vs.19. Anderen aldus: En dat volk is beroofd en geplunderd; al de jongelingen zuchten, of, zij zuchten allen in de spelonken of holen der aarde.
,
 een beroofd De zin is: God heeft dit volk in de handen zijner vijanden overgegeven, omdat het zijne genade en goedertierenheid niet heeft in acht genomen.
,
 er is niemand, Hebreeuws, daar is geen redder.
,
 niemand zegt Daar is niemand, die hen beschermt of verdedigt, of die de vijanden dwingt weder te geven wat zij hun afgenomen hebben.
23Wie onder ulieden neemt zulks ter oren? Wie merkt op en hoort, wat hierna zijn zal?
 wat hierna Want de straffen en plagen des Heeren, die hier in dit leven komen over de onboetvaardige zondaars, zijn maar beginselen van hunne smarten, zo zij niet intijds opmerken en zich beteren en met belijdenis hunner zonden zeggen: Wie heeft Jakob, enz. vs.24.
24Wie heeft Jakob tot een plundering overgegeven, en Israël den rovers? Is het niet de Heere, Hij, tegen Wien wij gezondigd hebben? Want zij wilden niet wandelen in Zijn wegen, en zij hoorden niet naar Zijn wet.
  Jakob . . . Israël Dat is, de nakomelingen van Jakob, de Israëlieten.
,
 Is het niet Dat is, het is zeker dat de Heere ons en onze goederen, om onzer zonden wil, in hunne handen heeft overgegeven.
25Daarom heeft Hij over hen uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; en Hij heeft ze rondom in vlam gezet, doch zij merken het niet; en Hij heeft ze in brand gestoken, doch zij nemen het niet ter harte.
 over hen uitgestort Hebreeuws, over hem; te weten over Jakob, of over Israël, uit vs.24.
,
 de grimmigheid Dat is, zijne straffen; zie de aantekening Psa 79:6 .
,
 de macht Het leger der Assyriërs en andere vijanden.
,
  zij merkten het niet . . . zij nemen het niet ter harte Dat is, de Israëlieten hebben geen acht gegeven op de gerichten van God en de oorzaken derzelve.
,
 in brand gestoken, Dat is, Hij heeft hen vernield door velerlei pijnlijke jammeren en ellenden.
Copyright information for DutSVVA