Isaiah 44

1Maar hoor nu Mijn knecht Jakob, en Israël, dien Ik verkoren heb!
 Jakob, Door Jakob en Israël worden hier verstaan de uitverkorenen onder de Joden.
2Zo zegt de Heere, uw Maker, en uw Formeerder van den buik af, Die u helpt: Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien Ik uitverkoren heb!
  uw Maker . . . uw Formeerder Zie boven Isa 43:1 .
,
 van den buik af, Hij wil zeggen, van dien tijd af toen gij in uwer moeder licham zijt ontvangen; of van dat gij uit uwer moederbuik zijt in de wereld gekomen; zie Jdg 13:5 .
,
 Die u helpt Dat is, die gewoon is u te helpen.
,
 Jeschurun, Zie de aantekening Deu 32:15 , alwaar Mozes dezen naam het volk Gods geeft.
3Want Ik zal water gieten op de dorstigen, en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten, en Mijn zegen op uw nakomelingen.
 water gieten Dat is, den Heiligen Geest, gelijk straks verklaard wordt.
,
 de dorstigen, Die naar de gerechtigheid dorsten; Mat 5:6 .
,
 stromen Dit is hetzelfde, dat straks gezegd is.
,
 op het droge; Dat is, op die, welken van nature noch zaligmakende kennis van God hebben noch tot enige goede werken bekwaam zijn.
,
 op uw zaad Dat is, op uwe nakomelingen, zonen en dochters.
,
 op uw nakomelingen Of, spruiten; zie Job 5:25 . Zie ook Isa 22:24 .
4En zij zullen uitspruiten tussen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken.
 tussen Of, als tussen het gras.
5Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren; en die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des Heeren, en zich toenoemen met den naam van Israël.
  Deze . . . die De zin is: Zo de gelovige Joden als de gelovige heidenen zullen toelopen tot den Heere hem kennende voor hunnen Heere en Meester, en zich onder hem begevende, alsmede tot zijne kerk behorende; zie Psa 87:4 , enz.
,
  met den naam van Israël Dat is een Israëliet, een gelovige of een Christen, gelijk de gelovigen in het Nieuwe Testament genoemd worden; zij zijn geestelijkerwijze Israëlieten en kinderen van Abraham. Zie Rom 4:11-12 , en Rom 11:26 ; idem, Gal 3:29 , en Gal 6:16 .
6Zo zegt de Heere, de Koning van Israël, en zijn Verlosser, de Heere der heirscharen: Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en behalve Mij is er geen God.
 zijn Verlosser, Te weten van Israël.
,
 Ik ben de Eerste, God is zonder begin en zonder einde.
7En wie zal, gelijk als Ik, roepen en het verkondigen, en het ordentelijk voor Mij stellen, sedert dat Ik een eeuwig volk gesteld heb? en laat ze de toekomstige dingen, en die komen zullen, hun verkondigen.
 wie zal, Wat god onder de goden der heidenen.
,
 roepen Als God iets roept is het straks daar; met zijn woord kan Hij voortbrengen zelfs hetgeen nog niet is; Hij geeft allen creaturen het wezen door zijn woord; Hij onderhoudt en regeert ook alle dingen door zijn almachtige voorzienigheid; ook voorzegt Hij, als het Hem belieft, toekomende dingen.
,
 ordentelijk Te weten gelijk Ik ze eerst geschapen en in verscheidene landen uitgespreid heb.
,
 een eeuwig volk Te weten een uitverkoren volk, hetwelk in eeuwigheid bij mij zal leven en zonder overlast van mij onderhouden worden, beroepen door de predikatie van mijn Woord.
,
 En Anders: trots dat zij hun, enz. Isa 41:22 .
,
 laat ze de toekomstige Te weten die valse goden.
,
 hun verkondigen Hunne dienaars.
8Verschrikt niet, en vreest niet; heb Ik het u van toen af niet doen horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen: is er ook een God behalve Mij? Immers, is er geen andere rotssteen: Ik ken er geen?
 Verschrikt niet, Of, weest niet vervaard, o gij mijn volk, maar vertrouwt op mij.
,
 van toen af Te weten van dien tijd af, toen Ik mij een eeuwig volk gezet heb, vs.7.
,
 niet doen horen Te weten dat Ik de enige, eeuwige ware God ben, gelijk Ik zulks ten allen tijde heb doen blijken.
,
 Mijn getuigen Gelijk Isa 43:10 .
,
 geen andere Dat is, geen ander God onder wiens bescherming men vrijelijk schuilen en blijven kan. Zie Deu 32:4 .
9De formeerders van gesneden beelden zijn al te zamen ijdelheid, en hun gewenste dingen doen geen nut; ja, zij zelven zijn hun getuigen; zij zien niet, en zij weten niet, daarom zullen zij beschaamd worden.
 gesneden beelden Versta hieronder allerlei afgodische beelden.
,
 hun gewenste dingen Dat is, hun schoonste en kostelijkste sieraad, met hetwelk zij versierd en behangen zijn. Of versta hier door gewenste dingen hunne beelden, waar zij om wensen en waar zij hun lust in hebben.
,
 zelven zijn Te weten der afgoden, aan welke de afgodendienaars hunnen lust hebben.
,
 hun Te weten der afgodendienaars.
,
 getuigen; Dat is, zij overtuigen hen in hunne conscientiën dat zij ijdele en nietige dingen zijn, terwijl zij niet zien noch verstaan. Zie Psa 115:5 .
,
 daarom zullen Of, opdat zij beschaamd worden. Dit geschiedt aldus door de regering Gods, opdat de afgodendienaars te schande zouden komen.
,
 zij beschaamd worden Te weten de afgodendienaars.
10Wie formeert een god, en giet een beeld, dat geen nut doet?
 Wie formeert Dit schijnt te zijn een vraag van de afgodendienaars, die in de naaste verzen wordt beantwoord. Of men kan het nemen voor Gods woorden, die de dwaasheid der afgodendienaars aldus bespot.
,
 een god, Dat is, een afgod, die naar de mening der afgodendienaars een god is, maar niet inderdaad en waarheid.
,
 een beeld, Zie boven Isa 40:19 .
,
 dat geen nut doet? Dat is, hetwelk inderdaad niet dan ijdelheid is.
11Ziet, al hun medegenoten zullen beschaamd worden, want de werkmeesters zijn uit de mensen; dat zij zich altemaal vergaderen, dat zij opstaan, zij zullen verschrikken, zij zullen te zamen beschaamd worden.
 hun medegenoten Of, hunne metgezellen; te weten de afgodendienaars, of dergenen, die zich beelden maken om God voor te stellen.
,
 uit de mensen; Vergelijk Hos 8:6 . Of, en de werkmeesters meer dan [andere] mensen. Of aldus: De werkmeesters zullen geen mensen meer zijn; dat is, uit de mensen weggerukt worden.
,
 altemaal Te weten alle afgodendienaars, gelijk boven Isa 43:9 .
,
 zullen verschrikken, Te weten wanneer hun God tehuis zal zoeken en hunne afgoden vernielen zal.
12De ijzersmid maakt een bijl, en werkt in den gloed, en formeert het met hamers, en werkt het met zijn sterken arm; ook lijdt hij honger, totdat hij krachteloos wordt, hij drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt.
 een bijl, Met welke de timmerman een boom afhouwt om een afgod daarvan te timmeren.
,
 in den gloed, Anders: in de kolen.
,
 en werkt het Of, en arbeidt daaraan met de kracht van zijn arm. Hebreeuws, met den arm zijner kracht.
,
 lijdt ook honger, De zin is: Hij is zo ijverig en naarstig in het smeden van zijn afgod, en hij is er zo mede bezig dat hij er honger en gebrek bij lijdt [verzuimende zijn ander werk], of, dat hij den tijd niet neemt om te eten of te drinken.
,
 amechtig wordt Of, moede is.
13De timmerman trekt het richtsnoer uit, hij tekent het af met den draad, hij maakt het effen met de schaven, en tekent het met den passer, en maakt het naar de beeltenis eens mans, naar de schoonheid van een mens, dat het in het huis blijve.
 De timmerman Hebreeuws, de graver, of hakker der bomen.
,
 trekt het richtsnoer Te weten over den boom, waar hij een afgod van meent te maken.
,
 het af Te weten [het hout, of hem] te weten den boom, en zo voortaan.
,
 met den draad, Te weten die met krijt bestreken is; anders: met een geverfden draad; anders: met rode aarde.
,
 hij maakt het Of, hij behouwt het met de bijl.
,
 dat het in het huis Of, om in het huis te wonen; dat is, dat het in den tempel der afgoden gesteld worde; of ook wel in een eigen huis van een ijverigen afgodendienaar.
14Als hij zich cederen afhouwt, zo neemt hij een cypressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt dien groot.
 hij versterkt Of, verkloekt zich, of gebruikt zijne sterkte; te weten om de bomen af te houwen; of hij laat de bomen sterk worden in het woud; te weten eer hij die afhouwt en tot timmeren gebruikt.
,
 olmboom, Of, essenboom.
15Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan, en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het, en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god van, en buigt zich daarvoor, hij maakt er een gesneden beeld van, en knielt er voor neder.
 Dan is het Dat is, dan dienen deze bomen tot brandhout.
,
 een god Dat is, een afgod, een beeld, hetwelk hij voor zijn god houdt.
,
 van, en buigt zich Te weten van dien boom, of van dat hout.
16Zijn helft brandt hij in het vuur, bij de andere helft daarvan eet hij vlees; hij braadt een gebraad, en hij wordt verzadigd; ook warmt hij zichzelven, en hij zegt: Hei! ik ben warm geworden, ik heb het vuur gezien!
 Zijn helft Te weten de helft van den boom.
,
 eet hij vlees; De zin is: Hij kookt er het vlees bij, hetwelk hij eten wil; of hij zit bij het vuur en eet zijne spijs.
,
 Hei Of, Hejah, ik heb mij gewarmd.
,
 ik heb het vuur gezien Dat is, ik heb de warmte des vuurs gevoeld; alzo staat er Joh 8:51 , den dood zien, voor den dood gevoelen, enz.
17Het overige nu daarvan maakt hij tot een god, tot zijn gesneden beeld; hij knielt er voor neder, en buigt zich, en bidt het aan, en zegt: Red mij, want gij zijt mijn god! 18Zij weten niet, en verstaan niet, want het heeft hun ogen bestreken, dat zij niet zien, en hun harten, dat zij niet verstaan.
 Zij weten niet, Te weten de afgodendienaars.
,
 het heeft Te weten het beeld, of de afgod.
,
 hun ogen Te weten met valsen waan en bijgeloof, die hunne ogen ten enenmale verblinden. Anders: want [God] heeft hunne ogen gesloten, enz. als zijnde een antwoord op het vragen dergenen, die met verwondering vragen hoe het mogelijk is, dat enig mens zo blind is, dat hij zulke verschrikkelijke afgoderij begaat.
19En niemand van hen brengt het in zijn hart, en er is noch kennis noch verstand, dat hij zeggen zou: De helft daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen daarvan heb ik brood gebakken, ik heb vlees daarbij gebraden, en heb het gegeten; en zou ik het overblijfsel daarvan tot een gruwel maken, zou ik nederknielen voor hetgeen van een boom gekomen is?
 En niemand De zin is: Het hart der afgodendienaars hangt zo vast aan de afgoden, dat zij schijnen verrukt van zinnen te zijn.
,
 De helft daarvan Te weten de helft van den boom, waarvan ik dezen god gemaakt heb.
,
 op de kolen Hebreeuws, op zijne kolen; dat is, op de kolen, die van dat hout gekomen zijn. Zie Job 41:12 .
,
 tot een gruwel maken, Dat is, tot een afgod, waarvan de ware God een afkeer heeft.
,
 voor hetgeen Dat is, voor het blok, of den tak, of den stam van den boom.
20Hij voedt zich met as, het bedrogen hart heeft hem ter zijde afgeleid; zodat hij zijn ziel niet redden kan, noch zeggen: Is er niet een leugen in mijn rechterhand?
 Hij Te weten de afgodendienaar.
,
 voedt zich Of, weidt zich met as; dat is, hij zoekt verkwikking bij zijne afgoden, maar tevergeefs, het is even zoveel alsof hij as at om daarvan verzadigd te worden. Zie Job 13:12 , en Hos 12:2 .
,
 ter zijde Te weten van den waren God, religie, of godsdienst. Of aldus: Het hart is bedrogen, het heeft hem afgeleid.
,
 niet redden kan, Te weten uit de dwaling en valse religie.
,
 een leugen Of, valsheid, of bedriegerij; dat is, een bedriegelijke zaak of bedriegelijk ding.
,
 in mijn rechterhand? Dat is, bij dezen valsen god, waarmede ik omga.
21Gedenk aan deze dingen, o Jakob, en Israël! Want gij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden.
 gij zijt Mijn knecht, Alle mensen zijn geschapen om God te eren en te dienen, maar inzonderheid had God de Heere hiertoe Abraham en zijn zaad uitverkoren en zijne wet gegeven; Luk 1:74-75 .
,
 gij zult van Mij Anders: vergeet mijner niet, of toont u niet vergetelijk van mij.
22Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost.
 Ik delg Vergelijk Psa 51:3 , en Isa 43:25 .
,
 als een nevel, Dat is, gelijk Ik maken kan dat de dikke duistere wolken haast verdwijnen, alzo delg Ik ook uwe zonden uit.
23Zingt met vreugde, gij hemelen! want de Heere heeft het gedaan; juicht, gij benedenste delen der aarde! gij bergen! maakt een groot gedreun met vreugdegezang, gij bossen, en alle geboomte daarin! Want de Heere heeft Jakob verlost, en Zich heerlijk gemaakt in Israël.
 gij hemelen In dit vs. wendt de profeet zijne aanspraak tot de ongevoelige schepselen, alsof hij zeide: Het werk dat de Heere aan zijn volk bewijzen zal, zal zo groot zijn dat zelfs de ongevoelige en onredelijke schepselen zich daarover zullen ontzetten; vergelijk Isa 35:1 .
,
 want de HEERE Of, dat de HEERE [zulks] gedaan heeft; te weten dat Hij zijn volk verlost heeft, gelijk straks volgt.
24Alzo zegt de Heere, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft van den buik af: Ik ben de Heere, Die alles doet, Die den hemel uitbreidt, Ik alleen, en Die de aarde uitspant door Mijzelven;
 van den buik af Zie boven vs.2.
,
 doet, Of, doe, en alzo in het volgende van dit vs., en vs.25,26.
25Die de tekenen der leugendichters vernietigt, en de waarzeggers dol maakt; Die de wijzen achterwaarts doet keren, en Die hun wetenschap verdwaast;
 der leugendichters Dat is, der afgodendienaars; of der tekenbeduiders, voorzeggers, enz. op welker ijdele voorzeggingen de Babyloniërs en heidenen groot acht gaven.
,
 de waarzeggers Zie Pro 16:10 .
,
 de wijzen Dat is, die menen wijs te zijn; zie Job 5:13 .
,
 achterwaarts Dat is, hunne aanslagen teniet doet.
,
 Die hun wetenschap Of, die hunne kunst dwaas maakt.
26Die het woord Zijns knechts bevestigt, en den raad Zijner boden volbrengt; Die tot Jeruzalem zegt: Gij zult bewoond worden; en tot de steden van Juda: Gij zult herbouwd worden, en Ik zal haar verwoeste plaatsen oprichten.
 het woord Hetwelk Hij door den mond van zijnen knecht Jesaja gesproken heeft, te weten dat Hij de stad Babel door Cyrus zou laten innemen en zijn volk weder in hun vaderland brengen zou.
,
 den raad Te weten zijn raad van het wederbrengen van zijn volk uit de Babylonische gevangenschap.
,
 Zijner boden Welke zijne boden, de profeten, zijn volk verkondigd hebben en nog verkondigen zullen.
,
 Die tot Jeruzalem zegt Hier verklaart de Heere zichzelven, te kennen gevende van welken raadslag Hij straks gesproken heeft.
,
 Gij zult bewoond Te weten na de verlossing uit de Babylonische gevangenschap, nadat zij zeventig jaar in de as en het puin zeer jammerlijk zou gelegen hebben.
,
 haar verwoeste Te weten van de verwoeste plaatsen van het land Judea.
27Die tot de diepte zegt: Verdroog, en uw rivieren zal Ik verdrogen.
 Die tot de diepte De zin is: Ik ben het, die tot de diepte zegt, enz., dat is, Ik zal alle hindernissen, die de wederkomst van mijn volk verhinderen, zijnde als grote waterdiepten door welke zij zouden moeten gaan, wegnemen. Eenigen menen dat God hier ziet op hetgeen Cyrus gedaan heeft, alsof Hij zeide: Ik ben het, die den koning Cyrus in den zin zal geven, dat hij den Eufraat van bij Babel afleiden zal, om alzo in de stad met zijn heirleger te komen.
28Die van Cores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbrengen; zeggende ook tot Jeruzalem: Word gebouwd; en tot den tempel: Word gegrond.
 Cores Anders Cyrus genoemd, een voortreffelijk koning in Perzië, die nog eerst omtrent honderd jaar na deze profetie geboren is.
,
 is Mijn herder, Dat is, hij is van mij gesteld, dat hij zich als een herder, dat is als een goedertieren prins, tegen mijn volk bewijze, bij name om hetzelve uit de Babylonische gevangenis wederom in zijn land te herstellen. Vergelijk Dan 9:25 .
,
 al Mijn welgevallen Belangende de wederbrenging mijns volks uit Babel in hun vaderland.
Copyright information for DutSVVA