John 9

1En voorbijgaande, zag Hij een mens, blind van de geboorte af.
 blind van de Namelijk die zat en bedelde, vs.8.
2En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze, of zijn ouders, dat hij blind zou geboren worden?
 gezondigd, Dat is, enige bijzondere grote zonde gedaan.
,
 deze, of zijn Het schijnt dat de discipelen in deze dwaling waren, welke toen bij sommige Joden was, dat als de mens sterft, zijne ziel dan weder zou gaan in een ander lichaam, en dat derhalve de ziel des blindgeborenen in een ander lichaam zou gezondigd hebben.
3Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders, maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden.
 Noch deze heeft Namelijk dat hij blindgeboren zou worden.
,
 Gods in hem Dat is der goddelijke barmhartigheid en kracht, gelijk Christus die aan hem betonen zou, om daarmede te bevestigen dat Hij de ware Messias is, volgens de voorzegging; Isa 35:5 .
4Ik moet werken de werken Desgenen, Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan.
 de werken Desgenen, Welke zijn, het Evangelie prediken, en hetzelve met wonderwerken bevestigen.
,
 zolang het dag is; Dat is, zolang dit mijn leven en de tijd van mijn dienst, van God gesteld, duren zal.
,
 de nacht komt, Dat is, de dood na welken geljk niemand kan doen hetgeen zijn beroep in dit leven aangaat, alzo zal ik na mijn dood dusdanige werken zelf op de aarde niet meer doen.
5Zolang Ik in de wereld ben, zo ben Ik het Licht der wereld.
 Zolang Ik in Grieks wanneer.
,
 Licht der wereld Dat is, moet Ik de wereld verlichten met mijne leer en wonderwerken, hoewel Ik daarover gelasterd en vervolgd word.
6Dit gezegd hebbende, spoog Hij op de aarde, en maakte slijk uit dat speeksel, en streek dat slijk op de ogen des blinden;
 streek dat slijk Dit teken gebruikt Christus, niet dat daarin enige kracht was, alzo hetzelve meer dient om te verblinden; maar om te tonen dat de kracht om het gezicht te geven van Hem alleen kwam, gelijk Hij den gehelen mens ook uit slijk der aarde geschapen heeft; Gen 2:7 .
7En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam ( hetwelk overgezet wordt: uitgezonden). Hij dan ging heen en wies zich, en kwam ziende.
  badwater Silóam Van dit badwater zie Isa 8:6 , en Luk 13:4 . Sommigen menen dat het was hetzelfde water, waarvan gesproken wordt Joh 5:2 .
8De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden, dat hij blind was, zeiden: Is deze niet, die zat en bedelde?
 gezien hadden, dat Grieks zagen.
,
 zat en bedelde? Namelijk omtrent den tempel, gelijk schijnt uit Joh 8:59 , vergeleken met vs.1. Zie dergelijke Act 3:2 .
9Anderen zeiden: Hij is het; en anderen: Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik ben het. 10Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn u de ogen geopend?
 Hoe zijn u de Dat is, hoe zijt gij ziende geworden?
11Hij antwoordde en zeide: De Mens, genaamd Jezus, maakte slijk, en bestreek mijn ogen, en zeide tot mij: Ga heen naar het badwater Siloam, en was u. En ik ging heen, en wies mij, en ik werd ziende.
 bestreek mijn ogen, Grieks bezalfde.
,
 ik werd ziende Of, ik heb gezien.
12Zij dan zeiden tot hem: Waar is Die? Hij zeide: Ik weet het niet. 13Zij brachten hem tot de Farizeën, hem namelijk, die te voren blind geweest was.
 Zij brachten hem Namelijk de geburen of bekenden.
14En het was sabbat, als Jezus het slijk maakte, en zijn ogen opende. 15De Farizeën dan vraagden hem ook wederom, hoe hij ziende geworden was. En hij zeide tot hen: Hij legde slijk op mijn ogen, en ik wies mij, en ik zie. 16Sommigen dan uit de Farizeën zeiden: Deze Mens is van God niet, want Hij houdt den sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een mens, die een zondaar is, zulke tekenen doen? En er was tweedracht onder hen.
 Deze Mens is van Namelijk die op den sabbat uwe ogen met slijk bestreken en geopend heeft.
,
 houdt den sabbat niet Grieks bewaart.
,
 Anderen zeiden Namelijk uit hunne vergadering gelijk Nikodemus, of iemand dergelijks; Joh 7:50 .
,
 een zondaar is, Dat is, goddeloos, of een openbaar verachter van Gods wet, gelijk zij Hem hier beschuldigen.
17Zij zeiden wederom tot den blinde: Gij, wat zegt gij van Hem; dewijl Hij uw ogen geopend heeft? En hij zeide: Hij is een Profeet.
 dewijl Hij uw Of, dat.
18De Joden dan geloofden van hem niet, dat hij blind geweest was, en ziende was geworden, totdat zij geroepen hadden de ouders desgenen, die ziende geworden was.
 De Joden dan Dat is, de oversten der Joden, gelijk blijkt uit vs.22.
,
 ziende was geworden, Grieks en zag; of ziende was.
19En zij vraagden hun, zeggende: Is deze uw zoon, welken gij zegt, dat blind geboren is? Hoe ziet hij dan nu? 20Zijn ouders antwoordden hun en zeiden: Wij weten, dat deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is; 21Maar hoe hij nu ziet, weten wij niet; of wie zijn ogen geopend heeft, weten wij niet; hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven; hij zal van zichzelven spreken. 22Dit zeiden zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden; want de Joden hadden alrede te zamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, dat die uit de synagoge zou geworpen worden.
 want de Joden hadden Dat is, de oversten de Joden waren het samen eens geworden.
,
 uit de synagoge Dat is, uitgesloten uit de gemeenschap van den godsdienst, gelijk men nu houdt degenen, die uit de gemeente gebannen worden.
23Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn ouderdom, vraagt hemzelven. 24Zij dan riepen voor de tweede maal den mens, die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geef God de eer; wij weten, dat deze Mens een zondaar is.
 Geef God de eer; Dat is, belijd oprecht de waarheid voor God, waarmede Hem, als een kenner der harten, Zijne eer wordt gegeven. Zie Jos 7:19 ; 1Sa 6:5 .
,
 een zondaar is Dat is, een openbaar overtreder van Gods wet.
25Hij dan antwoordde en zeide: Of Hij een zondaar is, weet ik niet; een ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie. 26En zij zeiden wederom tot hem: Wat heeft Hij u gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen geopend?
 wederom tot hem Namelijk voor de derde maal, om te zien of zij hem ergens in zouden kunnen achterhalen.
27Hij antwoordde hun: Ik heb het u alrede gezegd, en gij hebt het niet gehoord; wat wilt gij het wederom horen? Wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden?
 niet gehoord; Dat is, niet willen verstaan of aannemen.
28Zij gaven hem dan scheldwoorden, en zeiden: Gij zijt Zijn discipel; maar wij zijn discipelen van Mozes. 29Wij weten, dat God tot Mozes gesproken heeft; maar Dezen weten wij niet, van waar Hij is.
 van waar Hij is Dat is, van wien Hij is gezonden en macht heeft ontvangen om te leren. Waartegen niet strijdt hetgeen zij tevoren zeiden, Joh 7:27 , want daar spreken zij van Zijn vaderland.
30De mens antwoordde, en zeide tot hen: Hierin is immers wat wonders, dat gij niet weet, van waar Hij is, en nochtans heeft Hij mijn ogen geopend.
 mijn ogen geopend Dat is, heeft met zulk een treffelijk wonderteken getoond dat Hij van God gezonden is; gelijk hij besluit, vs.33. Zie ook Joh 3:2 .
31En wij weten, dat God de zondaars niet hoort; maar zo iemand godvruchtig is, en Zijn wil doet, dien hoort Hij.
 de zondaars niet Zie vs.16, 24.
,
 hoort; maar zo Dat is, verhoord.
32Van alle eeuw is het niet gehoord, dat iemand eens blindgeborenen ogen geopend heeft.
 Van alle Dat is, zolang de wereld gestaan heeft.
,
 ogen geopend heeft Dat is, het gezicht gegeven heeft. Zie vs.10.
33Indiën Deze van God niet ware, Hij zou niets kunnen doen.
 ware, Hij zou Namelijk gekomen of gezonden.
,
 niets kunnen doen Grieks niet iets; namelijk dergelijks.
34Zij antwoordden, en zeiden tot hem: Gij zijt geheel in zonden geboren, en leert gij ons? En zij wierpen hem uit.
 geheel in zonden Zie hier voren vs.1,2.
,
 uit Grieks buiten; dat is, uit hunne vergadering of synagoge, gelijk vs.22.
35Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon van God? 36Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, opdat ik in Hem moge geloven? 37En Jezus zeide tot Hem: En gij hebt Hem gezien, en Die met u spreekt, Dezelve is het. 38En hij zeide: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem.
 aanbad Hem Namelijk als Hem nu voor den Zoon God erkennende.
39En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden.
 oordeel in deze Dat is, met macht om de oordelen Gods uit te voeren, zo in het straffen van de verachters Zijns Woords, dien het een reuk des doods is, als in het aannemen van de boetvaardige zondaren, dien het is een reuk des levens; 2Co 2:16 .
,
 die niet zien, Dat is, die hun geestelijke blindheid kennen en begeren daarvan verlost te worden.
,
 zien mogen, en Dat is, tot de rechte en zaligmakende kennis Gods mogen gebracht worden.
,
 die zien, Dat is, die zich laten voorstaan dat zij deze kennis hebben, dat zij nochtans niet recht hebben; Rom 1:22 , en Rom 2:18 .
,
 blind worden Dat is, dat zij het licht des Evangelies verachtende, door Gods rechtvaardig oordeel in hunne blindheid gelaten en meer en meer verhard worden. Zie Psa 69:24 ; Isa 6:9 ; Mat 13:14 .
40En dit hoorden enigen uit de Farizeën, die bij Hem waren, en zeiden tot Hem: Zijn wij dan ook blind? 41Jezus zeide tot hen: Indiën gij blind waart, zo zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde.
 Indien gij blind Dat is, indien gij uit enkel onwetendheid mijne leer niet aannaamt; of indien gij uwe onwetendheid en blindheid kendet.
,
 geen zonde hebben; Dat is, geen zo grote en ongeneeslijke zonde; Joh 15:22 .
,
 blijft dan uw zonde Namelijk op u liggende als een ongeneeslijke ziekte.
Copyright information for DutSVVA