Luke 7

1Nadat Hij nu al Zijn woorden voleindigd had, ten aanhore des volks, ging Hij in te Kapernaum.
 voleindigd had, Grieks vervuld.
,
 ten aanhore des volks, Grieks in het gehoor.
2En een dienstknecht van een zeker hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven.
 waard was, Grieks dierbaar; namelijk vanwege zijn getrouwe diensten.
3En van Jezus gehoord hebbende, zond hij tot Hem de ouderlingen der Joden, Hem biddende, dat Hij wilde komen, en zijn dienstknecht gezond maken.
 ouderlingen der Joden, Deze ouderlingen waren de aanzienlijksten van het volk, die in dien tijd gebruikt werden in elke stad om het burgerlijke of de kerk te regeren. Zie Mat 26:3 .
,
 gezond maken Grieks behouden; namelijk bij het leven.
4Dezen nu, tot Jezus gekomen zijnde, baden Hem ernstelijk, zeggende: Hij is waardig, dat Gij hem dat doet;
 ernstelijk, Grieks vlijtiglijk, naarstiglijk.
,
 dat Gij hem dat doet; Of, dien Gij dat doen zult. Anders, dien men dat doen zou.
5Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd.
 ons volk lief, Namelijk de Joden, waaruit blijkt dat hij een heiden was, alsook uit vs.9.
,
 synagoge gebouwd Van de synagogen, zie Mat 4:23 .
6En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem enige vrienden, en zeide tot Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen.
 zeide tot Hem Dat is, liet zeggen door deze zijne vrienden. Alzo kan ook verstaan worden hetgeen gezegd wordt bij Mat 8:6 , enz., dat hij zelf heeft gedaan hetgeen hij door zijne vrienden heeft laten doen.
7Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht, om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.
 zeg het met een woord, Dat is, gebied of beveel alleen met een woord, dat mijn knecht gezond worde. Zie Mat 8:8 .
8Want ik ben ook een mens, onder de macht van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom! en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat! en hij doet het.
 onder de macht van anderen gesteld, Wat hij hiermede wil zeggen, zie de aantekeningen Mat 8:9 .
9En Jezus, dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare, die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot een geloof zelfs in Israël niet gevonden.
  in Israël niet gevonden Dat is, onder de Israëlieten.
10En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond. 11En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Nain, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen, en een grote schare.
  Naïn, Dit was ene stad in Galilea, gelegen aan den voet van den berg Hermon, bij de beek Kison, die in de Galilese zee uitloopt.
12En als Hij de poort der stad genaakte, zie daar, een dode werd uitgedragen, die een eniggeboren zoon zijner moeder was, en zij was weduwe en een grote schare van de stad was met haar.
 poort der stad genaakte, Eertijds werden de doden, zo bij de Joden als andere volken, buiten de steden begraven, gelijk ook Christus in een hof buiten de stad begraven is geweest, Joh 19:41 , en gelijk nog op sommigen plaatsen geschiedt. Zie ook Gen 23:19 , en Gen 50:13 .
13En de Heere, haar ziende, werd innerlijk met ontferming over haar bewogen, en zeide tot haar: Ween niet.
 Ween niet Daarmede wil Christus niet verbieden allerlei wenen over de doden, 1Th 4:13 , maar te kennen geven dat Hij de oorzaak van hun wenen wilde wegnemen.
14En Hij ging toe, en raakte de baar aan; (de dragers nu stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op!
 de baar aan; Of, doodkist.
15En de dode zat overeind, en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder. 16En vreze beving hen allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot Profeet is onder ons opgestaan, en God heeft Zijn volk bezocht.
 verheerlijkten God, Dat is, prezen, loofden.
,
 bezocht Namelijk ten goede om het te verlossen; Exo 4:31 .
17En dit gerucht van Hem ging uit in geheel Judea, en in al het omliggende land.
 gerucht van Hem ging uit Grieks dit woord.
18En de discipelen van Johannes boodschapten hem van al deze dingen.
 hem van al deze dingen Grieks en Johannes boodschapten zijne discipelen.
19En Johannes, zekere twee van zijn discipelen tot zich geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?
 Die komen zou, Dat is, de Messias. De oorzaak van deze vraag, zie Mat 11:3 .
20En als de mannen tot Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?
 zeggende Dat is, om u te laten zeggen en vragen.
21En in dezelfde ure genas Hij er velen van ziekten en kwalen, en boze geesten; en velen blinden gaf Hij het gezicht.
 kwalen, Grieks gesels. Zie Mar 3:10 .
,
 gaf Hij het gezicht Grieks schonk hij genadiglijk het zien.
22En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt. 23En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden.
  aan Mij niet zal geërgerd worden Grieks in mij. Zie Mat 11:6 .
24Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt?
 de boden van Johannes Of, gezondenen. Van deze gehele getuigenis van Christus aangaande Johannes den Doper, zie de aantekeningen Mat 11:7 , en vervolgens.
25Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed? Ziet, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven. 26Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. 27Deze is het, van welken geschreven is: Ziet, Ik zende Mijn engel voor uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. 28Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet, dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij.
 minste in het Koninkrijk Gods Grieks de mindere.
29En al het volk, Hem horende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God.
 rechtvaardigden God Dat is, erkenden en prezen zijne rechtvaardigheid, goedigheid, trouw en waarheid, gelijk vs.35.
30Maar de Farizeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.
 den raad Gods Dat is, de middelen, die God naar zijn wijzen raad verordineerd heeft in het nieuwe verbond, om daardoor de mensen ter zaligheid te brengen. Zie Pro 1:25 , Pro 1:30 ; Act 20:27 ; Heb 12:25 . Anderszins blijft altijd vast de raad, dat is het besluit Gods over de zaligheid zijner uitverkorenen, Mat 24:24 ; Rom 8:28-29 ; Heb 6:13 , enz.
,
 tegen zichzelven Dat is tot hun eigen schade en verderf.
,
 verworpen, Of, teniet gedaan. Of, krachteloos gemaakt; namelijk door het moedwillig verachten van de middelen, die God tot zaligheid der mensen heeft geordineerd.
31En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk? 32Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en elkander toeroepen , en zeggen : Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.
 gelijk aan de kinderen, De verklaring van deze gelijkenis zie in de aantekeningen Mat 11:16 .
33Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.
 noch brood etende, Dat is, geen gewone spijs en drank als andere mensen gebruikende; want hij at sprinkhanen en wilden honig, Mat 3:4 .
34De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren.
 een vraat en wijnzuiper is, Grieks eter en wijndrinker.
35Doch de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al haar kinderen.
 gerechtvaardigd geworden Zie Mat 11:19 .
36En een der Farizeën bad Hem, dat Hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des Farizeërs huis, zat Hij aan. 37En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande, dat Hij in des Farizeërs huis aanzat, bracht een albasten fles met zalf.
 een zondares was, Dat is, een grote zondares, van een oneerlijk leven, en in de stad daarvoor bekend.
,
 een albasten fles met zalf Zie dergelijke Mat 26:7 ; Mar 14:3 .
38En staande achter Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten, en zalfde ze met de zalf.
 wenende, Namelijk bedroefd zijnde over hare zonden, gelijk Petrus; Luk 22:62 .
,
 voeten nat te maken met tranen, Dit zijn tekenen van hare boetvaardigheid en liefde tot Christus spruitende uit het gevoel van hare zonden en der vergeving derzelve, gelijk blijkt uit vs.47.
39En de Farizeër, die Hem genood had, zulks ziende, sprak bij zichzelven, zeggende: Deze, indien Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; want zij is een zondares. 40En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het. 41Jezus zeide: Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de andere vijftig;
 Een zeker Wat het oogmerk van Christus in deze gelijkenis is, toont Hijzelf als Hij die toepast op deze vrouw, vs.47.
,
 schuldheer had twee schuldenaars; Of, uitlener, bankhouder.
,
 penningen, Grieks denariën. Zie de waarde daarvan Mat 18:28 .
42En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben? 43En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld. 44En Hij, Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt, en met het haar van haar hoofd afgedroogd.
 water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; Met deze drie betoningen van vriendschap ontvingen de ouden in die landen hun vreemde gasten en vrienden, gelijk te zien is Gen 18:4 , en Gen 19:2 ; Exo 4:27 , en Exo 18:7 ; Ecc 9:8 ; Psa 23:5 ; Rom 16:16 , en elders.
45Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen.
 van dat zij ingekomen is, Anders, van dat ik ingekomen ben.
46Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd. 47Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief.
 want zij heeft veel liefgehad; Hiermede wordt niet aangewezen dat deze haar grote liefde de oorzaak was van de vergeving van hare zonden, maar dat ze een vrucht, bewijs en teken was, dat haar vele zonden vergeven waren, en dat zij daarom nu niet meer voor zulk een zondares was te houden, gelijk blijkt uit de naastvolgende woorden en het gehele oogmerk van deze gelijkenis. Waaruit klaarlijk kan gezien worden dat de vergeving der zonden gesteld wordt als de oorzaak van de liefde, en niet de liefde de oorzaak van de vergeving der zonden, gelijk ook in vs.50 gezegd wordt, dat het geloof en niet de liefde haar behouden heeft.
48En Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven. 49En die mede aanzaten, begonnen te zeggen bij zichzelven: Wie is Deze, Die ook de zonden vergeeft?
 bij zichzelven Of, onder elkander.
50Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.
 geloof heeft u behouden; Dat is, door uw geloof in mij hebt gij deze weldaad der vergeving uwer zonden ontvangen, waardoor gij behouden wordt ter zaligheid. Zie Act 26:18 .
Copyright information for DutSVVA