Mark 5

1En zij kwamen over op de andere zijde der zee, in het land der Gadarenen.
  Gadarenen Mattheus zegt: der Gergesenen. Zie daarvan de aantekeningen op Mat 8:28 .
2En zo Hij uit het schip gegaan was, terstond ontmoette Hem, uit de graven, een mens met een onreinen geest;
 met een onreinen geest; Grieks, in een onreinen geest. Mat 8:28 , zegt dat er twee bezetenen waren, doch Markus vermeldt maar van een, omdat deze òf de ellendigste was, òf meest het woord gevoerd en met Christus gesproken heeft.
3Dewelke zijn woning in de graven had, en niemand kon hem binden, ook zelfs niet met ketenen.
 in de graven had, Zie hiervan Mat 8:28 . Grieks, in de bergen; dat is, in de spelonken, die in de bergen waren.
4Want hij was menigmaal met boeien en ketenen gebonden geweest, en de ketenen waren van hem in stukken getrokken, en de boeien verbrijzeld, en niemand was machtig om hem te temmen. 5En hij was altijd, nacht en dag, op de bergen en in de graven, roepende en slaande zichzelven met stenen. 6Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe, en aanbad Hem. 7En met een grote stem roepende, zeide hij: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten? Ik bezweer U bij God, dat Gij mij niet pijnigt!
 Ik bezweer U bij God, Dat is, ik vermaan u in den naam Gods. Want bezweren is met aanroeping of melding van Gods naam iemand iets opleggen, of van iemand iets begeren. Zie Act 19:13 ; 1Th 5:27 .
,
 pijnigt Dat is, in den afgrond werpt, om daar gepijnigd te worden, Luk 8:31 .
8( Want Hij zeide tot hem: Gij onreine geest, ga uit van den mens!)
 Hij zeide tot hem Namelijk Jezus.
9En Hij vraagde hem: Welke is uw naam? En hij antwoordde, zeggende: Mijn naam is Legio; want wij zijn velen.
 Legio; Legio was een regiment krijgsknechten, waarvan zie Mat 26:53 .
10En hij bad Hem zeer, dat Hij hen buiten het land niet wegzond.
 hij bad Hem zeer, Namelijk een van deze duivelen, die als het hoofd van de anderen het woord voerde.
11En aldaar aan de bergen was een grote kudde zwijnen, weidende. 12En al de duivelen baden Hem, zeggende: Zend ons in die zwijnen, opdat wij in dezelve mogen varen.
 Zend ons in die zwijnen, Dit begeren zij van Christus om Hem daarmede hatelijk te maken bij de inwoners aldaar.
,
 varen Grieks, ingaan.
13En Jezus liet het hun terstond toe. En de onreine geesten, uitgevaren zijnde, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in de zee (daar waren er nu omtrent twee duizend), en versmoorden in de zee.
 liet het hun terstond toe Zie de aantekeningen op Mat 8:30 .
,
 uitgevaren zijnde, Grieks, uitgegaan.
,
 voeren in de zwijnen; Grieks gingen in.
,
 versmoorden Grieks, verstikken.
,
 zee Dat is, in het meer dat omtrent Gadara was, hetwelk voor de Galilese zee zelve wordt gehouden, waaraan Gadara lag. Zie de aantekeningen op Mat 8:28 .
14En die de zwijnen weidden zijn gevlucht, en boodschapten zulks in de stad en op het land. En zij gingen uit, om te zien, wat het was, dat er geschied was. 15En zij kwamen tot Jezus, en zagen den bezetene zittende, en gekleed, en wel bij zijn verstand, namelijk die het legioen gehad had, en zij werden bevreesd. 16En die het gezien hadden, vertelden hun, wat den bezetene geschied was, en ook van de zwijnen.
 wat den bezetene geschied was, Grieks, hoe het; dat is, hoe de genezing aan hem geschied was.
17En zij begonnen Hem te bidden, dat Hij van hun landpalen wegging.
 dat Hij van hun landpalen wegging Namelijk uit vrees van meer schade te lijden, tonende daarmede dat zij hun tijdelijke goederen liever hadden dan Christus en zijn Evangelie.
18En als Hij in het schip ging, bad Hem degene, die bezeten was geweest, dat hij met Hem mocht zijn.
 als Hij in het schip ging, Namelijk om weder over te varen naar Galilea.
19Doch Jezus liet hem dat niet toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis tot de uwen, en boodschap hun, wat grote dingen u de Heere gedaan heeft, en hoe Hij Zich uwer ontfermd heeft. 20En hij ging heen, en begon te verkondigen in het land van Dekapolis, wat grote dingen hem Jezus gedaan had; en zij verwonderden zich allen.
  in het land van Dekápolis, Van dit land zie de aantekeningen op Mat 4:25 .
21En als Jezus wederom in het schip overgevaren was aan de andere zijde, vergaderde een grote schare bij Hem; en Hij was bij de zee. 22En ziet, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten,
 oversten der synagoge, Deze waren als kerkeraden over de synagogen gesteld om die in goede orde te houden en te regeren. Zie Act 13:15 .
23En bad Hem zeer, zeggende: Mijn dochtertje is in haar uiterste; ik bid U, dat Gij komt en de handen op haar legt, opdat zij behouden worde, en zij zal leven.
 is in haar uiterste; Bij Mat 9:18 , staat dat hij gezegd heeft: Mijne dochter is gestorven, ziende op hetgeen hem daarna geboodschapt werd, vs.35.
,
 behouden worde, Namelijk bij het leven.
,
 leven Dat is, levend blijven.
24En Hij ging met hem; en een grote schare volgde Hem, en zij verdrongen Hem. 25En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds gehad had, 26En veel geleden had van vele medicijnmeesters, en al het hare daaraan ten koste gelegd en geen baat gevonden had, maar met welke het veeleer erger geworden was; 27Deze van Jezus horende, kwam onder de schare van achteren, en raakte Zijn kleed aan; 28Want zij zeide: Indiën ik maar Zijn klederen mag aanraken, zal ik gezond worden.
 aanraken, Zie hiervan de aantekeningen op Mat 9:21 , en Mat 14:36 .
,
 gezond worden Grieks, behouden.
29En terstond is de fontein haars bloeds opgedroogd, en zij gevoelde aan haar lichaam, dat zij van die kwaal genezen was.
 gevoelde aan haar lichaam, Of bekende.
,
 kwaal genezen was Grieks, gesel. Zie Mar 3:10 .
30En terstond Jezus, bekennende in Zichzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was, keerde Zich om in de schare, en zeide: Wie heeft Mijn klederen aangeraakt?
 kracht, Dat is, de werking, die door zijn goddelijke natuur aan deze vrouw was geschied. Of dat deze kracht van Hem uitgegaan was.
31En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet, dat de schare U verdringt, en zegt Gij: Wie heeft Mij aangeraakt? 32En Hij zag rondom om haar te zien, die dat gedaan had. 33En de vrouw, vrezende en bevende, wetende, wat aan haar geschied was, kwam en viel voor Hem neder, en zeide Hem al de waarheid.
 de waarheid Namelijk van hetgeen zij gedacht en gedaan had.
34En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal. 35Terwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk?
 moeilijk? Namelijk om verder te gaan.
36En Jezus, terstond gehoord hebbende het woord, dat er gesproken werd, zeide tot den overste der synagoge: Vrees niet; geloof alleenlijk. 37En Hij liet niemand toe Hem te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus; 38En kwam in het huis des oversten der synagoge; en zag de beroerte en degenen, die zeer weenden en huilden.
 En kwam in het huis des oversten der synagoge; Zie van deze geschiedenis verder de aantekeningen op Mat 9:23 .
,
 beroerte Of het getier, het gewoel.
39En ingegaan zijnde, zeide Hij tot hen: Wat maakt gij beroerte, en wat weent gij? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt. 40En zij belachten Hem; maar Hij, als Hij hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de moeder des kinds, en degenen die met Hem waren, en ging binnen, waar het kind lag.
 uitgedreven, Grieks, uitgeworpen.
,
 die met Hem waren, Namelijk Petrus, Johannes en Jakobus, die hij met zich genomen had, vs.37.
41En Hij vatte de hand des kinds, en zeide tot haar: Talitha kumi! hetwelk is, zijnde overgezet: Gij dochtertje (Ik zeg u), sta op.
  Talitha kûmi De evangelist houdt de Syrische woorden, die Christus gebruikt heeft, om ons Christus gelijk als in zijne taal zelve te doen horen spreken.
42En terstond stond het dochtertje op, en wandelde; want het was twaalf jaren oud; en zij ontzetten zich met grote ontzetting. 43En Hij gebood hun zeer, dat niemand datzelve zou weten; en zeide, dat men haar zou te eten geven.
Copyright information for DutSVVA