Matthew 25

1Alsdan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en gingen uit, den bruidegom tegemoet.
 Alsdan zal Namelijk als de Heere Christus zal komen ten oordeel, waarvan in het einde van het voorgaande, Mat 24 , gesproken wordt.
,
 gelijk tien maagden, Deze gelijkenis wordt genomen van hetgeen gebruikelijk was in de bruiloften van dien tijd, die des nachts gehouden werden, in welke de bruidegom met de zijnen van enig maagden ingehaald en tot bruid geleid werd met brandende lampen of fakkelen. Zie ook Luk 12:35 van dergelijke wijze; en wordt verstaan door de komst des bruidegoms de toekomst van Christus ten oordeel, vs.13. Door de maagden allen die den Christelijken naam voeren. Door de wijzen allen oprechte ware gelovigen. Door de dwazen alle mondchristenen en geveinsden. Door de lampen de belijdenis des Christelijken geloofs. Door de olie en het licht het ware geloof door de liefde krachtig. Door den middernacht den onverwachten tijd van Christus' komst. En door de bruiloft de vreugd des eeuwigen levens.
2En vijf van haar waren wijzen, en vijf waren dwazen.
 wijs en vijf waren dwaas Grieks, voorzichtig.
3Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich. 4Maar de wijzen namen olie in haar vaten, met haar lampen. 5Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig, en vielen in slaap.
 allen sluimerig Namelijk zowel de wijzen als de dwazen. Want ook de ware gelovigen sluimeren wel somtijds, doch hun geloof en liefde worden daarna wederom wakker.
6En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet! 7Toen stonden al die maagden op, en bereidden haar lampen.
 bereidden hare lampen Grieks, versierden.
8En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie; want onze lampen gaan uit. 9Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelven. 10Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. 11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open!
 Heer, heer, doe ons open Hetwelk, dewijl het dan te laat zal zijn, zo wordt daarmede alleen te kennen gegeven dat wij ons intijds moeten voorzien; Joh 9:4 .
12En hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet.
 Ik ken u niet Namelijk voor de mijnen. Zie Mat 7:23 .
13Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal. 14Want het is gelijk een mens, die buiten 's lands reizende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over.
 gelijk een mens, Door deze gelijkenis worden wij vermaand de gaven, die God ons verleent, elk naar de mate derzelve waar te nemen en te besteden tot de meeste stichting van anderen, met belofte van genadige beloning hier en hiernamaals voor degenen die zulks doen, en bedreiging van zware straffen tegen degenen, die zulks nalaten. Zie Joh 15:2 ; 1Co 12:5-7 .
15En den ene gaf hij vijf talenten, en den ander twee, en den derden een, een iegelijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond.
 vermogen, Dat is, begrip of bekwaamheid, namelijk om te handelen en winst te doen. Waaruit niet kan besloten worden dat een mens uit zichzelven kracht of bekwaamheid heeft om de gaven Gods recht te gebruiken. Want in de Schrift wordt doorgaans getuigd dat al onze bekwaamheid uit God is. Zie Joh 15:5 ; 1Co 15:10 ; 2Co 3:5 .
16Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen, en handelde daarmede, en won andere vijf talenten.
 won andere vijf talenten Grieks, maakte.
17Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere twee. 18Maar die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde, en verborg het geld zijns heren. 19En na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen.
 na een langen tijd Grieks, na veel tijds.
20En die de vijf talenten ontvangen had, kwam, en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen.
 boven dezelve gewonnen Of, met, door.
21En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren.
 Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, Of, het is wel, het gaat wel, gij hebt wel gedaan.
,
 ga in, in de vreugde uws heren Dat is, ga in met uwen heer ter plaatse waar hij zijne vreugde en heeflijkheid heeft. Zie Joh 17:24 ; Luk 22:30 .
22En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen. 23Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. 24Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heer! ik kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gij niet gestrooid hebt;
 hard mens zijt, Of, straf.
,
 Maaiende, waar gij niet gezaaid hebt, Dit was een spreekwoord, waarmede beschreven werd een mens, die alles op het scherpste en nauwste tot zijn voordeel trekt.
25En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan, en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe. 26Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot hem: Gij boze en luie dienstknecht! gij wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb, en van daar vergader, waar ik niet gestrooid heb.
 Gij boze en luie dienstknecht, Dat is, niet de vrees van mijne hardigheid, maar uw eigen boosheid en luiheid is daarvan de oorzaak.
27Zo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben, en ik, komende, zou het mijne wedergenomen hebben met woeker.
 gedaan hebben, Grieks, geworpen, of gelegd; namelijk in de wisselbank.
,
 woeker Grieks, tokos; waardoor allerlei vrucht of winst van het gebruik des gelds wordt betekend, welke soms in het goede, soms in het kwade genomen wordt, naardat de winst redelijk of onredelijk is. Zie voorts Luk 19:23 .
28Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene, die de tien talenten heeft. 29Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
 een iegelijk Grieks, allen.
,
 die heeft, Dat is, die zijne gaven, die hij heeft, tewerkstelt en wel besteedt.
,
 die niet heeft, Dat is, die zijne gaven niet gebruikt of ledig laat liggen, alsof hij ze niet had gehad.
30En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden.
 buitenste duisternis; Zie Mat 8:12 .
31En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid.
 op den troon Dat is, op zijn heerlijken troon, welke in de wolken zal opgericht worden. Zie Mat 24:30 ; Rev 1:7 .
32En voor Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt.
 vergaderd worden, Namelijk door den dienst der engelen. Zie Mat 13:41 .
33En Hij zal de schapen tot Zijn rechter hand zetten, maar de bokken tot Zijn linker hand.
  rechter -hand zetten, Of, rechterzijde; alzo ook in het volgende.
34Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechter hand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld.
 de Koning Namelijk Christus, die in vs.31, de Zoon des mensen genaamd wordt, en nu hier Koning, omdat Hij alsdan wezen zal in de volle heerschappij van zijn rijk.
,
 gezegenden mijns Vaders, Van deze zegening zie Eph 1:3-5 .
,
 u bereid is Namelijk van God, door en naar zijn eeuwige verkiezing, Eph 1:4 .
35Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd.
 geherbergd; Grieks, medegeleid, of medegenomen; namelijk om te herbergen.
36Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.
 bezocht; Of, hebt opzicht over mij genomen.
,
 Ik was in de gevangenis Onder deze verhaalde werken der liefde worden alle andere vruchten des geloofs verstaan, die hier voortgebracht worden, niet als verdienende oorzaken der zaligheid, maar als openbare getuigenissen en tekenen van hun geloof, die om de verdiensten van Christus uit genade zullen beloond worden, om daarmede te bewijzen de rechtvaardigheid van zijn vonnis in dit oordeel voor de gehele wereld, gelijk blijkt uit vs.34, waar als de eerst oorzaak hunner zaligheid gesteld wordt de zegen des Vaders, en de zaligheid een erfdeel wordt genaamd, en deze gezegd wordt hun bereid of toegeschikt te zijn eer de grond der wereld gelegd was; Eph 1:4 .
37Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere! wanneer hebben wij U hongerig gezien, en gespijzigd, of dorstig, en te drinken gegeven? 38En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien, en geherbergd, of naakt en gekleed? 39En wanneer hebben wij U krank gezien, of in de gevangenis, en zijn tot U gekomen? 40En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.
 zo hebt gij Dat is, dat zal ik achten alsof zulks mijzelven gedaan ware. Act 9:4 .
41Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is.
 vervloekten, Dat is om deze uwe zonden naar Gods rechtvaardig oordeel de straf des eeuwigen vloeks onderworpen.
,
 duivel en zijnen engelen Zo noemt Hij het hoofd der boze geesten, die hier ook zijne engelen genoemd worden, omdat de duivel hen gebruikt tot zijne dienstboden, gelijk Christus zijn goede engelen; Rev 12:7 .
42Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; 43Ik was een vreemdeling; en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; krank, en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht. 44Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend? 45Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u: Voor zoveel gij dit een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan.
 deze minsten niet gedaan hebt, Namelijk die hier tot mijne rechterhand staan.
46En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.
 pijn; Of, straf, pijniging, gelijk 1Jo 4:18 .
Copyright information for DutSVVA