Numbers 19

1Wijders sprak de Heere tot Mozes en tot Aäron, zeggende: 2Dit is de inzetting van de wet, die de Heere geboden heeft, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen een rode volkomen vaars, in welke geen gebrek is, op welke geen juk gekomen is.
 tot u brengen een rode volkomen vaars, Hebreeuws, nemen tot u; dat is, nemen en brengen tot u. Zie van zulk een gebruik van sommige woorden Gen 12:15.
,
 geen gebrek is, Vergelijk Heb 7:26; 1Pe 1:19, enz.
,
 gekomen is Hebreeuws, opgekomen opgegaan, of, opgeklommen; dat is, die nimmer juk gedragen, nimmer onder het juk gegaan heeft.
3En gij zult die geven aan Eleazar, den priester; en hij zal ze uitbrengen tot buiten het leger, en men zal haar voor zijn aangezicht slachten.
 buiten het leger, Zie de beduiding Heb 13:11-12.
4En Eleazar, den priester, zal van haar bloed met zijn vinger nemen, en hij zal van haar bloed recht tegenover de tent der samenkomst zevenmaal sprengen. 5Voorts zal men deze vaars voor zijn ogen verbranden; haar vel, en haar vlees, en haar bloed, met haar mest, zal men verbranden. 6En de priester zal nemen cederhout, en hysop, en scharlaken, en werpen ze in het midden van den brand dezer vaars. 7Dan zal de priester zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden, en daarna in het leger gaan; en de priester zal onrein zijn tot aan den avond. 8Ook die haar verbrand heeft, zal zijn klederen met water wassen, en zijn vlees met water baden, en onrein zijn tot aan den avond. 9En een rein man zal de as dezer vaars verzamelen, en buiten het leger in een reine plaats wegleggen; en het zal zijn ter bewaring voor de vergadering van de kinderen Israëls, tot het water der afzondering; het is ontzondiging.
 ter bewaring Dat is, zij [namelijk deze as] zal bewaard worden.
,
 water der afzondering; Waarmede besprengd zouden worden degenen, die om enige ceremoniëele onreinheid van den tabernakel des Heeren of van de bijeenkomsten der gemeente waren afgezonderd, tot een teken hunner reiniging.
,
 ontzondiging Hebreeuws, zonde; dat is, ontzondiging, of reiniging van zonden. Zie vs.12,13, 19,20. De zin is: dat water en de besprenging daarmede zal een teken zijn der reiniging van zonden, die alleen geschiedt door het bloed van den Messias en Zaligmaker, onzen HEERE Jezus Christus, mits gesprengd [dat is, toegeëigend] zijnde aan de zielen van alle ware kinderen Gods, waarvan deze ganse ceremonie een voorbeeld was. Zie Heb 9:12-14, en Heb 10:1-4, Heb 10:12, Heb 10:14; 1Pe 1:2; 1Jo 1:7, enz. Alzo wordt het woord zonde ook zeer dikwijls genomen voor offerande voor de zonde, of zondoffer. Zie en vergelijk boven, Num 8:7 waar dit water genoemd wordt water der zonde, en onder, vs.17 hebt gij brand der zonde.
10En die de as dezer vaars verzameld heeft, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond. Dit zal den kinderen Israëls, en den vreemdeling, die in het midden van henlieden als vreemdeling verkeert, tot een eeuwige inzetting zijn. 11Wie een dode, enig dood lichaam van een mens, aanroert, die zal zeven dagen onrein zijn.
 enig dood lichaam van een mens, Hetzij van een Jood, of van een vreemdeling. Hebreeuws, ziel. Zie Lev 19:28.
12Op den derden dag zal hij zich daarmede ontzondigen, zo zal hij op den zevenden dag rein zijn; maar indien hij zich op den derden dag niet ontzondigt, zo zal hij op den zevenden dag niet rein zijn.
 daarmede ontzondigen, Met het water der afzondering.
13Al wie een dode4191 , het dode lichaam eens mensen, die gestorven zal zijn, aanroert, en zich niet ontzondigd zal hebben, die verontreinigt den tabernakel des Heeren; daarom zal die ziel uitgeroeid worden uit Israël; omdat het water der afzondering op hem niet gesprengd is, zal hij onrein zijn; zijn onreinigheid is nog in hem.
 verontreinigt den tabernakel Wanneer hij, nog onrein zijnde, evenwel niet schroomt tegen Gods uitgedrukt bevel in den voorhof van zijn heilige woning te verschijnen.
,
 die ziel Dat is, mens, persoon.
,
 uitgeroeid worden uit Israël; Als hebbende moedwilliglijk veracht, niet alleen dit ceremoniëel gebod des HEEREN, maar ook de betekende zaak, te weten, de reiniging door het bloed van den Messias, gelijk de volgende woorden uitwijzen; vergelijk met boven, vs.9. Vergelijk ook Heb 10:26-29. Zie wijders Gen 17:14; alzo onder, vs.20.
,
 is nog in hem Of, zal voortaan in hem zijn, of, blijft in hem.
14Dit is de wet, wanneer een mens zal gestorven zijn in een tent: al wie in die tent ingaat, en al wie in die tent is, zal zeven dagen onrein zijn.
 in een tent Dat is, in het leger, in zijn woning.
15Ook alle open gereedschap, waarop geen deksel gebonden is, dat is onrein.
 deksel Hebreeuws, gewrongen doek, of stuk laken, of snoer, waarmede men iets bindt.
,
 gebonden is, Hebreeuws, aangevoegd, samengevoegd, gekoppeld. De zin is, dat nergens mede toegedekt, bestopt of bewonden is.
16En al wie in het open veld een, die met het zwaard verslagen is, of een dode, of het gebeente eens mensen, of een graf zal aangeroerd hebben, zal zeven dagen onrein zijn.
 mensen, Die gestorven is.
17Voor een onreine nu zullen zij nemen van het stof des brands der ontzondiging, en daarop levend water doen in een vat.
 Voor een onreine Hier beveelt nu God de wijze aan van het water der afzondering te bereiden en te gebruiken.
,
 stof des brands Dat is, van de bewaarde as der verbrande rode vaars. Zie boven, vs.9.
,
 ontzondiging, Hebreeuws, der zonde; dat is, dienende tot ontzondiging of reiniging van zonde. Zie boven, vs.9.
,
 levend water doen Dat is, springende, lopende of vlietende, genomen uit een fontein of rivier. Zie Gen 26:19; Lev 14:5.
18En een rein man zal hysop nemen, en in dat water dopen, en sprengen het aan die tent, en op al het gereedschap, en aan de zielen, die daar geweest zijn; insgelijks aan dengene, die een gebeente, of een verslagene, of een dode, of een graf aangeroerd heeft. 19En de reine zal den onreine op den derden dag, en op den zevenden dag besprengen; en op den zevenden dag zal hij hem ontzondigen; en hij zal zijn klederen wassen, en zich met water baden, en op den avond rein zijn. 20Wie daarentegen onrein zal zijn, en zich niet zal ontzondigen, die ziel zal uit het midden der gemeente uitgeroeid worden; want hij heeft het heiligdom des Heeren verontreinigd, het water der afzondering is op hem niet gesprengd, hij is onrein.
 die ziel zal uit het midden der gemeente Dat is, die persoon, of, mens.
,
 heiligdom des HEEREN verontreinigd, Zie boven, vs.13.
21Dit zal hunlieden zijn tot een eeuwige inzetting. En die het water der afzondering sprengt, zal zijn klederen wassen; ook wie het water der afzondering aanroert, die zal onrein zijn tot aan den avond. 22Ja, al wat die onreine aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn; en de ziel, die dat aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.
 dat aangeroerd zal hebben, Of, hem.
Copyright information for DutSVVA