Psalms 101

1Een psalm van David. Ik zal van goedertierenheid en recht zingen; U zal ik psalmzingen, o Heere!
 goedertierenheid Goedertierenheid te oefenen aan de vromen en straf te doen over de goddelozen zijn twee stukken, die een goed koning betamen, waartoe zich David hier verbindt en belooft te zullen oefenen als hij in zijn rijk zou bevestigd wezen. Anderen verstaan deze woorden aldus: Ik zal zingen van goedertierenheid, te weten van de genade, die de Heere mij gedaan en bewezen heeft; en van recht, te weten, dat God gedaan heeft over mijn vervolger Saul.
2Ik zal verstandelijk handelen in den oprechten weg; wanneer zult Gij tot mij komen? Ik zal in het midden mijns huizes wandelen, in oprechtigheid mijns harten.
 wanneer Te weten, om mij te stellen in het bezit des koninkrijks, hetwelk Gij mij beloofd hebt. Zie 1Sa 13:14 . Anders: Als Gij tot mij zult gekomen zijn; dat is, gesteld hebben, enz.
,
 in het midden Dat is, in de regering van mijn hof en hofgezin.
3Ik zal geen Belialsstuk voor mijn ogen stellen; ik haat het doen der afvalligen, het zal mij niet aankleven.
 voor mijn ogen Of, zaak, of woord. Van het woord Belial, zie Deu 13:13 .
,
 der afvalligen, Dat is, dergenen, die moedwillig van den rechten weg afwijken.
,
 het zal Te weten, het doen der afvalligen.
4Het verkeerde hart zal van mij wijken; den boze zal ik niet kennen.
 Het verkeerde Dat is, die verkeerd van hart of zinnen is, dien zal ik van mij verdrijven of doen wijken.
,
 den boze Te weten, mens.
,
 niet kennen Dat is, niet achten of beminnen, gelijk Psa 1:6 , of niet aannemen, te weten, in mijn dienst.
5Die zijn naaste in het heimelijke achterklapt ; dien zal ik verdelgen; die hoog van ogen is, en trots van hart, die zal ik niet vermogen.
 achterklapt Hebr. betongt; dat is, met zijne tong kwetst, hetwelk de achterklappers doen. Psa 140:12 , staat: Een man der tong; dat is, een achterklapper.
,
 trots Hebr. breed, of wijd van hart; dat is stout en trots van gemoed; gelijk Pro 21:4 .
6Mijn ogen zullen zijn op de getrouwen in het land, dat zij bij mij zitten; die in den oprechten weg wandelt, die zal mij dienen.
 bij mij zitten; Te weten, als ik in het gericht zal zitten, of als ik mij beraden zal over grootwichtige zaken. Anders: dat zij bij mij wonen.
,
 die zal mij Dat is, dien zal ik in staten en ambten zetten, zo bij mij ten hove als in andere steden en plaatsen.
7Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn huis niet blijven; die leugenen spreekt, zal voor mijn ogen niet bevestigd worden.
 binnen mijn Hebr. in het midden van mijn huis. En versta hierbij: maar ik zal hem uit mijn huis verdrijven of weren.
8Allen morgen zal ik alle goddelozen des lands verdelgen, om uit de stad des Heeren alle werkers der ongerechtigheid uit te roeien.
 Allen morgen Hebr. in de morgenstonden, gelijk Psa 73:14 . Dat is, allen morgen. De zin dezer woorden is, dat hij dagelijks of dadelijk, namelijk zo haast als hij in zijn rijk zou bevestigd wezen, zich zou bevlijtigen om de boosheid te weren. Of, allen morgen; dat is in het gericht, dat des morgens gehouden wordt; 2Sa 15:2 ; Jer 21:12 , enz.
Copyright information for DutSVVA