Revelation of John 22

1En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit den troon Gods, en des Lams.
 een zuivere rivier Hetgeen hier van deze rivier en den boom des levens verhaald wordt, is genomen bij gelijkenis van het paradijs, Gen 2:10, en van het vernieuwde Jeruzalem; Eze 47:1, enz. En door deze rivier van het water des levens wordt verstaan de eeuwigdurende gelukzaligheid, die door de werking van den Heiligen Geest, en het aanschouwen van Gods aanschijn bij de uitverkorenen in het toekomende leven, altijd overvloedig, vers en zuiver zal wezen en blijven. Zie hiervan ook Joh 4:14, en Joh 7:38, en hiervoor Rev 2:7.
,
 uit den troon Dat is, uit het heerlijk aanschouwen van het aanschijn van God en van Jezus Christus. Zie Psa 16:11; 1Co 13:12; 1Th 4:17; 1Jo 3:2.
2In het midden van haar straat en op de ene en de andere zijde der rivier was de boom des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot maand gevende zijne vrucht; en de bladeren des booms waren tot genezing der heidenen.
 straat en Of plein, markt, gelijk Rev 21:21.
,
 op de ene en Niet dat daar vele bomen gezien zijn, dewijl Christus deze boom des levens alleen is, maar dat zijn wortelen van onderen, en zijn takken van boven, langs de gehele rivier zich uitstrekken, gelijk hiervoren Rev 2:7 te zien is; zie daar de nadere verklaring.
,
 de boom des levens, Grieks het hout.
,
 twaalf vruchten, Dat is, de levendmakende kracht van Christus' verdiensten en Geest, die al het jaar door, dat is, in der eeuwigheid vers en krachtig is, om dit geestelijk leven, en deze zalige verkwikking voor de twaalf geslachten van het Israël Gods zonder enige verzwakking of verslapping, altijd te onderhouden.
,
 de bladeren des Dit is ook genomen uit Eze 47:12; niet dat in dit eeuwige leven enige gebreken meer zullen zijn, maar dat de genezing van al de gebreken, die door Christus' verdiensten en Geest hier is geschied, aldaar in der eeuwigheid door deze kracht zal behouden en ongedeerd bewaard worden, niet alleen voor de Israëlieten, maar ook voor alle gelovige volken.
,
 der heidenen Namelijk die zalig geworden zijn, gelijk hiervoor Rev 21:24, Rev 21:26 is gesproken.
3En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen;
 geen vervloeking Of geen verbanning; dat is, niet der vervloeking waardig, gelijk Rev 21:27, niets onreins, of dat onreinheid doet. En dit schijnt ook genomen uit Zec 14:11, waar van de tijden van het Nieuwe Testament zulks wordt voorzegd; dat evenwel ten volle niet zou geschieden, dan als Christus Zijn dorsvloer zal hebben gezuiverd, en al het kaf in het vuur zal hebben geworpen, Mat 3:12 en Mat 13:40, enz.
,
 de troon Gods en Dat is, de heerlijkheid Gods en van Jezus Christus, als waar God en mens, zal die vervullen. Zie Rev 21:22-23.
,
 Zijn dienstknechten Namelijk zo engelen als zalige mensen. Zie Rev 7:15.
,
 zullen Hem dienen Dat is, rondom Zijn troon bereid staan om Hem te loven en te prijzen, en Zijn bevelen te gehoorzamen.
4En zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn.
 Zijn aangezicht Dat is, Zijn majesteit en heerlijkheid, om deze deelachtig te zijn; gelijk van de engelen gezegd wordt, Mat 18:10, en van alle gelukzaligen in den hemel; Mat 5:8; 1Jo 3:2.
,
 Zijn Naam zal Namelijk als hem toebehorende en eigen zijnde en daarvan openlijk belijdenis doende; gelijk ook de hogepriester in het Oude Testament op zijn voorhoofd een gouden plaat droeg, waarop geschreven was: de heiligheid des Heeren. Zie hiervan nadere verklaring Rev 3:12, en Rev 14:1.
5En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben; want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid.
 aldaar zal geen Zie Rev 21:23, Rev 21:25.
,
 zij zullen als Want, hoewel alle gelovigen hier ook koningen en priesters zijn, Rev 1:6, nochtans zullen zij eerst volkomen als koningen heersen, wanneer al hun vijanden en de dood zelf onder hun voeten zijn gebracht, en God in hen zal zijn alles in allen. Zie Rom 16:20; 1Co 15:28.
,
 in alle eeuwigheid Grieks in de eeuwigheden der eeuwigheden.
6En hij zeide tot mij: Deze woorden zijn getrouw en waarachtig; en de Heere, de God der heilige profeten, heeft Zijn engel gezonden, om Zijn dienstknechten te tonen, hetgeen haast moet geschieden.
 En hij zeide tot Hier begint het besluit of laatste deel dezer openbaring.
,
 Deze woorden zijn Namelijk van deze gehele openbaring, gelijk hierna vs.18,19 wordt verklaard; waardoor haar goddelijkheid wordt betuigd. Zie ook hiervoor Rev 19:9.
,
 de God der Dat is, die den profeten de voorzeggingen heeft geopenbaard, en die dezen tot Zijn volk heeft gezonden, 2Pe 1:20, enz. Door welken God der profeten hier ook de persoon van Christus wordt verstaan; gelijk uit het volgende blijkt, dat Hij Zijnen engel heeft gezonden om te tonen hetgeen weldra moet geschieden, hetwelk Christus uitdrukkelijk wordt toegeschreven; Rev 1:1, en hierna vs.16.
,
 Zijn engel gezonden, Dat is mij, die Zijn engel ben.
,
 haast moet geschieden Zie hiervan de aantekeningen Rev 1:1.
7Zie, Ik kom haastiglijk zalig is hij, die de woorden der profetie dezes boeks bewaart.
 Ik kom haastelijk; Namelijk om een ieder te vergelden naar zijn werken, gelijk vs.12 wordt uitgedrukt. En deze woorden zijn Christus woorden, welke bevestigen hetgeen in vs.6 was gezegd. Zie ook 1Th 5:2.
,
 bewaart Dat is daarop wel let, en zichzelf wacht van hetgeen daarin verboden wordt, namelijk van gemeenschap te hebben met den draak, het beest en zijn aanhangers; en volgende hetgeen daarin wordt geboden en geprezen. Zie ook Rev 1:3.
8En ik, Johannes, ben degene, die deze dingen gezien en gehoord heb. En toen ik ze gehoord en gezien had, viel ik neder om aan te bidden voor de voeten des engels, die mij deze dingen toonde.
 ik, Johannes, Zo bevestigd Johannes ook in het besluit zijn Evangelie, Joh 19:35, en Joh 21:24. En dit is ook, nevens andere, een bekwaam bewijs, dat de Evangelist Johannes de schrijver is van deze profetie.
,
 viel ik neder Zie hiervan hetgeen aangetekend is op Rev 19:10.
9En hij zeide tot mij: Zie, dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen, die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. 10En hij zeide tot mij: Verzegel de woorden der profetie dezes boeks niet; want de tijd is nabij.
 Verzegel de woorden . . . niet Dat is, sluit ze niet op, en houd ze niet verborgen; maar openbaar ze voor allen, anders dan hiervoor Rev 10:4 wordt bevolen, gelijk ook Dan 8:26, en Dan 12:4. De reden is, omdat hetgeen daar geopenbaard was, nog voor een tijd kon verborgen blijven, zonder nadeel voor Gods Kerk, totdat de vervulling die zou leren verstaan. Maar hier niet, omdat de vervulling van sommige dingen terstond zou beginnen, gelijk hetgeen Rev 2 en Rev 3 is geleerd, en omdat de gemeente van Christus van al deze zwarigheden, die haar zouden overkomen, terstond diende gewaarschuwd, omdat zij zich daartegen in tijds nog mochten voorzien, en dat haar leden zich van de gemeenschap met den antichrist zouden wachten, wanneer zij zijn opkomst zouden gewaar worden, waarvan de verborgenheid toen reeds begon te werken; 2Th 2:7.
11Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde.
 Die onrecht doet, Hiermee wordt een tegenwerping voorkomen, die op vs.10 kon gemaakt worden, namelijk dat enigen deze openbaring, indien ze een ieder bekend gemaakt werd, zou misbruiken tot zorgeloosheid van het vlees of tot verbittering tegen de Kerk van Christus; waarop dit antwoord volgt gelijk Eze 2:3, en Dan 12:10; door welke wijze van spreken geen toelating van kwaad te mogen doen wordt betekend, maar een zwaarder oordeel van God over zulken wordt gedreigd, gelijk Christus ook tot Judas zeide, Joh 13:27 : Dat gij doet, dat doe haastelijk. Zie ook 2Co 2:15.
,
 dat hij nog gerechtvaardigd Dat is, meer en meer zijn rechtvaardigheid uit de vruchten betone; gelijk Jam 2:18,24 wordt verklaard. Want het woord rechtvaardigen wordt hier gesteld tegen onrecht doen, gelijk het woord heilig worden tegen het woord vuil worden.
12En zie, Ik kom haastiglijk en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn.
 Ik kom haastelijk; Van hier voort begint Christus zelf tot den apostel te spreken, tot het midden van vs.20, gelijk al de omstandigheden en vs.16 klaar meebrengen, en Hij bevestigt zo met Zijn eigen woorden hetgeen door den engel tevoren was verkondigd.
,
 gelijk zijn werk Namelijk hetzij goed of kwaad; gelijk hiervoor meermalen is beloofd en gedreigd; zie 2Co 5:10. Waardoor te kennen gegeven wordt, niet enige verdienste, maar een genadige beloning der goede werken, en een rechtvaardige straf en vergelding der kwade. Zie Rom 6:23; Eph 2:8, enz.
13Ik ben de Alfa, en de Omega, het Begin en het Einde; de Eerste en de Laatste.
 de Alfa, en Zo spreekt Christus van Zichzelf, als den Eenigen en Eeuwigen God met den Vader en den Heiligen Geest, om Zijn standvastigheid en de almachtigheid in het uitvoeren van Zijn beloften en dreigementen te kennen te geven. Zie hiervan nader Rev 1:8, en Rev 21:6.
14Zalig zijn zij, die Zijn geboden doen, opdat hun macht zij aan den boom des levens, en zij door de poorten mogen ingaan in de stad.
 hun macht zij Dat is, recht, lot, deel, om te mogen genieten de vruchten van den boom des levens; zie vs.2.
,
 in de stad Namelijk van het nieuwe en hemelse Jeruzalem, dat tevoren is beschreven.
15Maar buiten zullen zijn de honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk, die de leugen liefheeft, en doet.
 buiten zullen zijn Namelijk buiten het hemels Jeruzalem, in den poel des vuurs, waarin zij door Gods rechtvaardig oordeel voor eeuwig zijn geworpen. Zie Rev 19:15, en Rev 21:8.
,
 de honden, Dat is, de razende vijanden en aanstokers van Christus en van het Evangelie, gelijk Christus die noemt Mat 7:6, of die de waarheid eens beleden hebbende, weder tot hun uitspuwsel gekeerd zijn, gelijk Petrus ook zodanigen honden noemt; 2Pe 2:22.
,
 tovenaars, Of venijngevers; want beide betekent het Griekse woord.
,
 die de leugen liefheeft, Namelijk hetzij tegen het derde of tegen het negende gebod; waarbij alle meinedige, ontrouwe, dubbele mensen en bedriegers van hun naasten verstaan worden.
16Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om ulieden deze dingen te getuigen in de Gemeenten. Ik ben de Wortel en het geslacht Davids, de blinkende Morgenster.
 ulieden deze Namelijk den engelen of herders en opzieners der zeven gemeenten, en door u aan uw gemeenten, en voorts aan alle herders en gemeenten in de wereld. Zie Rev 1:11, en Rev 2:1, enz.
,
 de Wortel en Zie hiervan Rev 5:5. En Christus wordt hier zo genoemd, ten opzichte van Zijn menselijke natuur, die van David afkomstig is; Mat 1:1; Rom 1:3.
,
 de blinkende Morgenster Namelijk die alle andere sterren in licht te boven gaat. En Christus wordt hier zo genoemd, omdat Hij het licht is der wereld; en door Zijn kennis alles ter zaligheid verlicht. Zie Joh 1:9, en Joh 8:12. Zelfs ook ten opzichte van het hemelse Jeruzalem, waar noch zon noch maan zal zijn, maar de nacht dezer eeuw voorbij zijnde, Christus met den Vader en Heiligen Geest het volkomen licht zal zijn van alle uitverkorenen, gelijk de morgenster is in den morgenstond. Zie hiervoor Rev 2:28, en Rev 21:2; 2Pe 1:19.
17En de Geest en de Bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom! En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet.
 de Geest en Dat is, verwekt in de harten van alle gelovigen zulke bewegingen en gebeden, met onuitsprekelijk zuchten, gelijk Paulus spreekt Rom 8:23, Rom 8:26.
,
 de Bruid zeggen Dat is, de gehele gemeente van Christus, ook zelfs die naar de ziel in den hemel triomfeert, wenst naar deze laatste komst, om met ziel en lichaam met Christus verenigd en verheerlijkt te worden. Zie Luk 21:28; Rev 6:10-11.
,
 die het hoort, Namelijk met een gelovig hart.
,
 En die dorst heeft, Dat is, die met ernst en met gevoel van zijn gebrek hiernaar begerig is.
,
 die wil, Namelijk door de genade van den Heiligen Geest, die het willen en volbrengen in ons werkt, Phi 2:13; dat is, een ieder die daartoe lust heeft.
,
 neme het water Dat is, worde deelachtig deze hemelse genade en vertroosting, naar de belofte hiervoor Rev 21:6 voorgesteld.
,
 om niet Dat is, uit genade, alleen uit kracht van Christus' verdienste en voorspraak. Zie Isa 55:1; Rom 3:24-25; Eph 2:8.
18Want ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort: Indiën iemand tot deze dingen toedoet, God zal hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn.
 Want ik betuig Dit is de laatste verzegeling van de goddelijkheid van dit boek, gevoegd met een bedreiging van Christus tegen degenen, die tot dit boek iets zouden toedoen of afdoen. En dit is niet alleen een verzegeling van dit boek, maar is een slot van de gehele Heilige Schrift, daar Johannes de laatste der apostelen geweest is en geschreven heeft, gelijk in zijn Evangelie ook dergelijk besluit is, Joh 20:30-31, en Joh 21:24; en tevoren ook Mozes in zijn laatste boek dergelijk verbod van niets toe of af te doen, had gesteld; Deu 4:2, en Deu 12:32.
19En indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is.
 zijn deel afdoen Namelijk dat hij zou menen te hebben. Want dat geen van die in het boek des levens waarlijk beschreven zijn, worden uitgedaan, blijkt hiervoor Rev 13:8, en Rev 21:27.
,
 uit de heilige stad, Namelijk van het hemelse Jeruzalem, gelijk hiervoor vs.14.
20Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom haastiglijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus!
 Die deze dingen Namelijk Jezus Christus, gelijk hiervoor uit vs.16 blijkt, en uit de woorden zelf, die niet den engel maar Christus toekomen.
,
 Ja, kom, Heere Jezus Dit zijn de woorden van Johannes, die nu tot den uitersten ouderdom gekomen zijnde, ook zijn verlangen betuigt naar de komst van Christus, en naar de verlossing en verheerlijking aller gelovigen.
21De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.
 De genade van onzen Dit besluit komt overeen met het besluit van meest al de zendbrieven der apostelen, omdat deze profetie bij wijze van een zendbrief aan de gemeenten wordt gericht.
,
 Amen Dit woord is ook een slot, niet alleen van de gebeden, maar ook van de zendbrieven van Johannes en van de andere apostelen, om de vastheid en zekerheid van alles, wat tevoren geschreven en verhandeld is, te kennen te geven; gelijk vs.20 ook zodanige betekenis vereist van dit woord Amen.
Copyright information for DutSVVA