Ruth 2

1Naomi nu had een bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimelech; en zijn naam was Boaz.
 bloedvriend Hebreeuws eigenlijk, bekende; maar dit woord wordt ook genomen voor een bloedverwant, neef, of zwager. Zie Pro 7:4, en onder, Rth 3:2.
,
 man, een man, Van den verstorven Elimelech, gelijk volgt.
2En Ruth, de Moabietische, zeide tot Naomi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter!
 aren oplezen, Vergelijk Lev 19:9, en Lev 23:22; Deu 24:19, enz.
,
 wiens ogen ik genade zal vinden Bij wien ik deze gunst zal verkrijgen, dat hij mij toelate op zijn akker van de korenaren achter de maaiers wat op te lezen. Zie van deze manier van spreken Gen 18:3. Alzo onder, vs.10, 13.
3Zo ging zij heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers; en haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech was.
 haar viel bij geval voor, Hebreeuws, haar ontmoeting, of bejegening, geval, toeval, geviel, of kwam voor, ontmoette, bejegende, enz. Dit wordt gezegd ten aanzien van Ruth, die niet wist wiens akker het was; maar het werd van God alzo beschikt, om den weg te bereiden tot hetgeen wat hierna verhaald wordt.
,
 Boaz, Mat 1:5 genoemd Boöz.
4En ziet, Boaz kwam van Bethlehem, en zeide tot de maaiers: De Heere zij met ulieden! En zij zeiden tot hem: De Heere zegene u!
 zegene u Zie Gen 12:2.
5Daarna zeide Boaz tot zijn jongen, die over de maaiers gezet was: Wiens is deze jonge vrouw?
 jongen, Dat is hier te zeggen, dienstknecht, gelijk in vs.6 blijkt. Zie van het gebruik des Hebreeuwsen woords Gen 22:5.
6En de jongen, die over de maaiers gezet was, antwoordde en zeide: Deze is de Moabietische jonge vrouw, die met Naomi wedergekomen is uit de velden Moabs;
 wedergekomen is Zie boven, Rth 1:7, Rth 1:10.
7En zij heeft gezegd: Laat mij toch oplezen en aren bij de garven verzamelen, achter de maaiers; zo is zij gekomen en heeft gestaan van des morgens af tot nu toe; nu is haar te huis blijven weinig.
 van des morgens af tot nu toe; Hebreeuws, van toen, 's morgens, enz.
,
 haar te huis blijven weinig Of, haar blijven is hier, tehuis weinig; dat is, zij is heden-morgen een weinig in huis geweest, voor de rest is haar blijven hier. Anders: Dat zij nu in de hut, of, daar binnen gezeten heeft, is weinig. Versta in de hut, die in het veld mocht gemaakt zijn, om zich voor de hitte somtijds wat te verbergen, of wat te rusten, misschien ook om te eten.
8Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet, om in een ander veld op te lezen; ook zult gij van hier niet weggaan, maar hier zult gij u houden bij mijn maagden.
 maagden Versta, dienstmaagden, die ik in mijn werk heb, gelijk boven, jongen, voor dienstknecht, vs.5.
9Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben.
 zij maaien zullen, De maaiers.
,
 haarlieden gaan; De dienstmaagden.
,
 heb ik den jongens niet geboden, Ik heb het hun wel ernstiglijk geboden, wil hij zeggen. Zie Jdg 4:6.
10Toen viel zij op haar aangezicht, en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?
 boog zich ter aarde, Zie Gen 18:2.
,
 kent, Dat is, dat gij mij aanspreekt en weldoet, niet anders dan of ik uw bekende of maagschap ware.
11En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij bij uw schoonmoeder gedaan hebt, na den dood uws mans, en hebt uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren niet kendet.
 aangezegd alles, Hebreeuws, aangezegd wordende is mij aangezegd
,
 te voren niet kendet Hebreeuws, gisteren, eergisteren.
12De Heere vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den Heere, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen!
 uw loon zij volkomen, Dat God den weldadigen genadiglijk beloofd heeft.
,
 onder wiens Of, die gij gekomen zijt, om onder zijn vleugelen toevlucht te nemen, of, bescherming te zoeken, of, u te betrouwen
,
 vleugelen Dat is, genadige beschutting, bescherming en koestering; een gelijkenis genomen van de jongen der vogels, die zich onder de vleugels der ouden verbergen om gekoesterd en bewaard te zijn. Zie Psa 17:8, en Psa 36:8, en Psa 57:2, en Psa 63:8, en Psa 91:4; Mat 23:37.
13En zij zeide: Laat mij genade vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt, hoewel ik niet ben, gelijk een uwer dienstmaagden.
 Laat mij genade vinden in uw ogen, Of, ik zal genade vinden, enz.
,
 naar het hart uwer dienstmaagd gesproken hebt, Zie Gen 34:3, en Jdg 19:3.
,
 ben gelijk een uwer dienstmaagden Of, niet zal zijn; dat is, ik zal mij nochtans daarom niet zoveel achten, of alzo gedragen, alsof ik een uwer dienstmaagden ware, maar minder.
14Als het nu etenstijd was, zeide Boaz tot haar: Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de zijde van de maaiers, en hij langde haar geroost koren, en zij at, en werd verzadigd, en hield over.
 koren, Of, gort, tot spijs bereid. Vergelijk 2Sa 17:28.
,
 en hield over Vergelijk onder, vs.18.
15Als zij nu opstond, om op te lezen, zo gebood Boaz zijn jongens, zeggende: Laat haar ook tussen de garven oplezen, en beschaamt haar niet. 16Ja, laat ook allengskens van de handvollen voor haar wat vallen, en laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft haar niet.
 allengskens Hebreeuws, rovende roof voor haar van de handvollen; dat is, nu en dan, òf met opzet òf willens berooft uwe handvollen, latende daarvan telkens enige aren vallen, opdat zij te meer moge oplezen.
17Alzo las zij op in dat veld, tot aan den avond; en zij sloeg uit, wat zij opgelezen had, en het was omtrent een efa gerst.
 sloeg uit, Zie Jdg 6:11.
,
 efa gerst Zie Exo 16:36.
18En zij nam het op, en kwam in de stad; en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden had.
 van haar verzadiging overgehouden had Zie boven, vs.14.
19Toen zeide haar schoonmoeder tot haar: Waar hebt gij heden opgelezen, en waar hebt gij gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En zij verhaalde haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide: De naam des mans, bij welken ik heden gewrocht heb, is Boaz.
 haar schoonmoeder tot haar Naómi tot Ruth.
,
 gewrocht? Hebreeuws, gedaan; te weten, uw werk. Alzo Mat 20:12. Deze laatsten hebben één ure gedaan, te weten, werk, dat is, gearbeid, gewrocht. Alzo in vs.20. Zie wijders Pro 31:13.
,
 Gezegend zij, Gelijk vs.20.
,
 gekend heeft Zie boven, vs.10.
20Toen zeide Naomi tot haar schoondochter: Gezegend zij hij den Heere, Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten aan de levenden en aan de doden! Voorts zeide Naomi tot haar: Die man is ons nabestaande; hij is een van onze lossers.
 den HEERE, Dat is, van den Heere. Vergelijk Gen 24:31, en onder, Rth 3:10.
,
 Die Zijn weldadigheid niet heeft nagelaten Namelijk, Boaz.
,
 levenden Aan u en mij.
,
 doden Mijn verstorven man en beide zonen, zijnde van zijn bloed, om wier wil en gedachtenis hij ons beiden goed heeft gedaan; of, wien hij in hun leven goed heeft gedaan, gelijk hij nu aan ons doet, om hunnentwil.
,
 lossers Dat is, die recht heeft ons erfgoed en personen, vervreemd en verkocht zijnde, vanwege naaste bloedverwantschap te lossen, weder te kopen en vrij te maken, en zelfs ook u ten huwelijk te nemen, naar de wetten, Lev 25:25, Lev 25:47, enz.; Deu 25:5, enz.; Mat 22:24, enz.
21En Ruth, de Moabietische, zeide: Ook, omdat hij tot mij gezegd heeft: Gij zult u houden bij de jongens, die ik heb, totdat zij den gansen oogst, die ik heb, zullen hebben voleindigd.
 Ook, Versta, moet hij gezegend zijn, uit vs.20. Of, ook [zult gij weten] dat hij, enz.
22En Naomi zeide tot haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat gij met zijn maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een ander veld.
 tegenvallen in een ander veld Zij wil zeggen: blijf voortaan waar gij zo wel zijt bejegend, en ga op geen ander veld, waar gij kwalijk zoudt mogen bejegend worden.
23Alzo hield zij zich bij de maagden van Boaz, om op te lezen, totdat de gersteoogst en tarweoogst voleindigd waren; en zij bleef bij haar schoonmoeder.
Copyright information for DutSVVA