Ruth 3

1En Naomi, haar schoonmoeder, zeide tot haar: Mijn dochter! zoude ik u geen rust zoeken, dat het u welga?
 rust zoeken, Dat is, een goed huwelijk voor u zoeken te bemiddelen? Zij wil zeggen dat zulks ganselijk haar schuldige plicht is. Zie zulk vragen boven, Rth 2:9; alzo in vs.2.
2Nu dan, is niet Boaz, met wiens maagden gij geweest zijt, van onze bloedvriendschap? Zie, hij zal dezen nacht gerst op den dorsvloer wannen.
 geweest zijt, Om aren op te lezen; boven, Rth 2:8, Rth 2:22-23.
,
 bloedvriendschap? Hebreeuws eigenlijk, is niet Boaz onze kennis? Zie boven, Rth 2:1, en Rth 2:20.
,
 gerst op den dorsvloer wannen Hebreeuws, den dorsvloer der gerst; dat is, de gerst, die op den dorsvloer s.
3Zo baad u, en zalf u, en doe uw klederen aan, en ga af naar den dorsvloer; maar maak u den man niet bekend, totdat hij geëindigd zal hebben te eten en te drinken.
 zalf u, Met welriekende olie, gelijk in de oostelijke landen gebruikelijk was. Zie 2Sa 12:20, en 2Sa 14:2; 2Ch 28:15; Psa 104:14; Mat 6:17.
,
 klederen De beste die gij hebt.
,
 aan, Hebreeuws, aan u, over u.
4En het zal geschieden, als hij nederligt, dat gij de plaats zult merken, waar hij zal nedergelegen zijn; ga dan in, en sla zijn voetdeksel op, en leg u; zo zal hij u te kennen geven, wat gij doen zult.
 nederligt, Om te slapen.
,
 ga dan in, Deze raad schijnt naar het uiterlijk aanzien niet eerlijk te zijn, maar Naómi, wetende godvruchtigheid en eerbaarheid van Boaz en Ruth, alsook lettende op Boaz' ouderdom, heeft niet getwijfeld, of Boaz zou eerlijk en wijselijk in deze zaak handelen, gelijk hij ook gedaan heeft, zodat Naómi in haar vertrouwen niet is bedrogen. De ergernis aangaande, die heeft Naómi door de omstandigheid van tijd en plaats voorzichtiglijk weten te ontgaan, alsook Boaz zelf. Zie vs.14.
,
 sla zijn voetdeksel op, Of, ontdek zijn voeten. Het Hebreeuwse woord vindt men ook onder, vs.7,8, 14; idem, Dan 10:6.
5En zij zeide tot haar: Al wat gij tot mij zegt, zal ik doen.
 zij zeide tot haar Ruth antwoordde.
6Alzo ging zij af naar den dorsvloer, en deed naar alles, wat haar schoonmoeder haar geboden had. 7Als nu Boaz gegeten en gedronken had, en zijn hart vrolijk was, zo kwam hij om neder te liggen aan het uiterste van een koren hoop. Daarna kwam zij stilletjes in, en sloeg zijn voetdeksel op, en leide zich.
 vrolijk was, Hebreeuws, goed. Gelijk Jdg 16:25. Zie aldaar.
8En het geschiedde te middernacht, dat die man verschrikte, en om zich greep; en ziet, een vrouw lag aan zijn voetdeksel.
 om zich greep; Of, zich heen en weder, of, herwaarts en derwaarts keerde.
9En hij zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd, breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser.
 breid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd, Dat is, neem mij onder uw bescherming, als een man zijn vrouw doet. Vergelijk boven, Rth 2:12. Of, uw zoom, boord, te weten, van uw kleed.
,
 losser Zie Rth 2:20.
10En hij zeide: Gezegend zijt gij den Heere, mijn dochter! Gij hebt deze uw laatste weldadigheid beter gemaakt dan de eerste, dewijl gij geen jonge gezellen zijt nagegaan, hetzij arm of rijk.
 hebt deze uw laatste weldadigheid De zin is, wat gij nu doet is nog beter dan het voorgaande, dat gij gedaan hebt aan uw verstorven man en uw schoonmoeder Naómi. Zie boven, Rth 1:8, en Rth 2:11.
11En nu, mijn dochter, vrees niet; al wat gij gezegd hebt, zal ik u doen; want de ganse stad mijns volks weet, dat gij een deugdelijke vrouw zijt.
 stad mijns volks weet, Hebreeuws, poort. Zie Gen 22:17.
,
 deugdelijke vrouw zijt Of, kloeke.
12Nu dan, wel is waar, dat ik een losser ben; maar er is nog een losser, nader dan ik. 13Blijf dezen nacht over; voorts in den morgen zal het geschieden, indien hij u lost, goed, laat hem lossen; maar indien het hem niet lust u te lossen, zo zal ik u lossen, zo waarachtig als de Heere leeft; leg u neder tot den morgen toe. 14Alzo lag zij neder aan zijn voetdeksel tot den morgen toe; en zij stond op, eer dat de een den ander kennen kon; want hij zeide: Het worde niet bekend, dat een vrouw op den dorsvloer gekomen is.
 een den ander kennen kon; Hebreeuws, de man zijn naaste
,
 Het worde niet bekend, Gelijk Boaz een goede conscientie voor God had, alzo wilde hij ook een goeden naam bij de mensen behouden.
15Voorts zeide hij: Lang den sluier, die op u is, en houd dien; en zij hield hem; en hij mat zes maten gerst, en leide ze op haar; daarna ging hij in de stad.
 sluier, die op u is, Of, schortekleed, voorschoot, schorteldoek, waarmede de vrouwen haar voorlijf bedekken.
16Zij nu kwam tot haar schoonmoeder, dewelke zeide: Wie zijt gij, mijn dochter? En zij verhaalde haar alles, wat die man haar gedaan had.
 Wie zijt gij, mijn dochter? Het was nog zo donker dat de een den ander niet wel kon kennen gelijk vs.14, gezegd is; hoewel Naómi uit het dragen heeft mogen afnemen, dat zij nog jong was, zodat zij haar naar de wijze der ouden, dochter genoemd heeft.
17Ook zeide zij: Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven; want hij zeide tot mij: Kom niet ledig tot uw schoonmoeder. 18Toen zeide zij: Zit stil, mijn dochter, totdat gij weet, hoe de zaak zal vallen; want die man zal niet rusten, tenzij dat hij heden deze zaak voleind hebbe.
Copyright information for DutSVVA