1 Chronicles 14
1) der kinderen, Anders, dergenen, die hem geboren zijn te Jeruzalem. 2) Sammua, Boven, 1 Kron. 3, is enige verandering in deze namen. 3) Beeljada, El-jada; #2Sam.5:16. 2Sa 5.16 4) zo togen Te weten, met heirkracht, om hem den krijg aan te doen. 5) zo toog hij tegen hen. Dat is, hij wachtte niet dat zij hem den oorlog in zijn eigen land zouden komen aandoen, maar last van God gekregen hebbende, trok hun zelf tegemoet. Vergelijk 2 Sam. 5:17,19. 2Sa 5.17,19 6) in de laagte Zie Joz. 15:8; 2 Sam. 5:18; zij lag in den stam van Juda. Jos 15.8 2Sa 5.18 7) vraagde David God, Te weten, door den hogepriester Abjathar, die den lijfrok aandeed, enz. Zie 1 Sam. 23:9, en 1 Sam. 30:7. 1Sa 23.9 30.7 8) zij nu optogen Te weten, de Isralieten. 9) Baal-perazim, Dat is, scheurplaatsen, of retenpleinen, of, de Heere der scheuringen, of, der reten. 10) God Zie 2 Sam. 5:20. 2Sa 5.20 11) goden; 2 Sam. 5:21 worden zij afgoden genoemd. 2Sa 5.21 12) gebood, Hebreeuws, zeide. 13) in dat dal. Versta, het dal Refram, waar zij vijandelijk in gevallen waren, 1 Kron. 14:9. 1Ch 14.9 14) omsingel hen Of, trek om van hen af. Vergelijk 2 Sam. 5:23. 2Sa 5.23 15) het geruis Dat is, een geruis alsof iemand op de toppen der bomen wandelde. Zie 2 Sam. 5:24. Sommigen verstaan dit van het gezang der engelen, die voor de Isralieten strijden zouden. 2Sa 5.24 16) de toppen Hebreeuws, in de hoofden. 17) de HEERE Dat is, God maakte dat veel heidense natin een schrik en vrees van David hadden. 18) gaf Anders, bracht.
Copyright information for
DutKant