1 Corinthians 2:14

35) de natuurlijke mens

Gr. de ziellijke mens; dat is, die geen andere hogere wijsheid heeft, dan die hem het licht der natuur en het menselijke vernuft leert. Zie Jud. 19.

36) begrijpt niet de

Namelijk om dezelve aan te nemen en zichzelven tot zaligheid toe te eigenen; Rom. 8:5. Zie een voorbeeld Hand. 17:18, en Hand. 25:19.

Ro 8.5 Ac 17.18 25.19

37) dwaasheid en hij

Zie 1 Cor. 1:21,22,23.

1Co 1.21,22,23

38) kan ze niet

Namelijk dan door de genade en kracht van Gods Geest, die het verstand verlicht en de harten opent; Hand. 16:14.

Ac 16.14

39) onderscheiden worden.

Gr. geoordeeld; dat is van menselijke en wereldse leringen met oordeel onderscheiden.

Ephesians 4:17-18

37) Ik zeg dan dit,

Namelijk als een besluit uit het voorgaande; dewijl wij ledematen van Christus zijn en zodanig Zijner gaven deelachtig, dat gij dan, enz.; en komt alzo wederom tot nieuwe vermaningen.

38) het leven Gods,

Namelijk niet waardoor God in zichzelven leeft, maar waarmede Hij in ons door Zijnen Geest leeft in Christus. Zie Ef. 2:1.

Eph 2.1
Copyright information for DutKant