‏ 1 Corinthians 5:7

14) Zuivert dan den

Dit kan •f in het bijzonder verstaan worden van de uitzuivering of uitwerping van dezen ergerlijken mens, opdat de gehele gemeente mocht zijn buiten opspraak en gevaar van verdere besmetting, alzo zij alrede door den Geest Gods van den zuurdesem der natuurlijke verdorvenheid grotendeels waren bevrijd; •f, in het algemeen voor ene algemene vermaning uit aanleiding van de voorgaande gelijkenis, dat namelijk elk in het bijzonder den ouden zuurdesem der zonde uit zich meer en meer zou uitzuiveren, gelijk zij alrede van de heerschappij derzelve verlost waren. Zie Ef. 4:22; Col. 3:5,9,10.

Eph 4.22 Col 3.5,9,10

15) ons pascha

Of, ons pascha is voor ons geofferd; dat is, het pascha, dat voor ons tot verzoening onzer zonden is geofferd. Christus wordt hier genaamd het pascha, door een oneigenlijke manier van spreken, die van de sacramenten dikwijls gebruikt wordt [gelijk het brood in het Avondmaal genaamd wordt het lichaam van Christus en de gemeenschap des lichaams van Christus], omdat het paaslam een teken en figuur van Christus en zijne offerande was. Zie Joh. 19:36.

Joh 19.36

‏ 1 Corinthians 5:11

24) Maar nu heb

Dat is, heb nodig geacht u te schrijven, opdat gij mij wel verstaat.

25) een broeder

Dat is, voor een lidmaat der gemeente gehouden en gekend wordt, gelijk de Christenen doorgaans in de Handelingen der apostelen, en de brieven, broeders genaamd worden, gelijk ook Christus van deze kerketucht alzo spreekt; Matth. 18:15.

Mt 18.15

26) een afgodendienaar,

Dat de Christenen alsdan zich ook somwijlen in afgoderij verliepen, blijkt 1 Cor. 10:20; Openb. 2:14,20.

1Co 10.20 Re 2.14,20

27) zult eten.

Dat is, zult geen gemeenzame en openbare onderlinge vriendschap met zulken onderhouden, opdat zij zich mogen schamen. Zie 2 Thess. 3:14; 2 Joh:10. Anderszins verbiedt de apostel niet, dat van man en vrouw, ouders en kinderen en dergelijke, de burgerlijke gemeenschap [waar de wet der natuur en zeden de mensen aan verbindt] zelfs met zodanigen onderhouden worde; alzo de kerkelijke tucht dezulken maar ontbloot van de gemeenschap die Christenen als Christenen, zo in het geestelijke als in het wereldlijke, eigen hebben; niet waarmede zij als mensen of burgers in het algemeen aan elkander verbonden zijn.

2Th 3.14
Copyright information for DutKant