1 John 3:1
1) hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, [namelijk] dat Of hoedanige; dat is, hoe grote weldaad Zijner liefde jegens ons. Hij spreekt zo om aan te wijzen de eerste oorzaak onzer gelukzaligheid; 1 Joh. 4:10. 1Jo 4.10 2) kinderen Gods Namelijk door genadige aanneming tot kinderen en erfgenamen van God, daar wij tevoren kinderen des toorns waren. Zie Hos. 1:10; Rom. 8:14,15,16,17. Zie ook Ef. 1:5, en Ef. 2:3. Ho 1.10 Ro 8.14,15,16,17 Eph 1.5 2.3 3) genaamd worden. Dat is, zonden zijn, namelijk zo dat wij den naam met de zaak hebben, 1 Joh. 3:2. Zie dergelijke Luk. 1:32. 1Jo 3.2 Lu 1.32 4) kent ons Namelijk voor kinderen Gods. 5) de wereld niet, Dat is, de wereldse en ongelovige mensen; de menigte dergenen die buiten Christus zijn. 6) Hem niet kent. Namelijk God, die onze Vader is; Joh. 16:3. Joh 16.3
Copyright information for
DutKant