1 John 4
1) geest, maar Dat is, leraar, die voorgeeft dat zijn leer is uit openbaring van den Heiligen Geest; zie 1 Tim. 4:1. 1Ti 4.1 2) beproeft de geesten, Namelijk aan den toetssteen van Gods Woord. Zie 1 Thess. 5:21. 1Th 5.21 3) of zij uit God zijn; Dat is, of hun leer van God is ingegeven en met Gods Woord overeenkomt. 4) valse profeten zijn Dat is, valse leraars. Want gelijk profeten genoemd worden, niet alleen die toekomende dingen voorzeggen maar ook die de Schrift uitleggen, 1 Cor. 14:3,37; zo worden ook valse profeten genoemd, niet alleen die iets voorzeggen dat niet waar is maar ook die de Schrift verkeerd uitleggen, en valse leringen drijven; zie Matth. 24:24. 1Co 14.3,37 Mt 24.24 5) uitgegaan in de wereld. Zie 1 Joh. 2:19. 1Jo 2.19 6) kent gij Of kent hieraan den Geest Gods, gebiedender wijze. 7) den Geest van God: De leer, die door Gods Geest ingegeven is. Of een recht leraar die door Gods Geest gedreven wordt. 8) geest, die Dat is, leraar. Zie 1 Joh. 4:1. 1Jo 4.1 9) belijdt, Dat is, openlijk leert en bekent. 10) dat Jezus Christus Grieks Jezus Christus in het vlees gekomen zijnde. Zie 1 Joh. 4:3, en 2 Joh.:7. 1Jo 4.3 11) in het vlees gekomen is, Dat is, de menselijke natuur heeft aangenomen, om ons als de enige Middelaar in deze met God te verzoenen. Zie Joh. 1:14; Rom. 1:3. Dit is het voornaamste hoofdstuk der christelijke religie, en als het geheel daarvan. Zie Matth. 16:16; Mark. 8:29; Joh. 20:31; Rom. 1:3,4; en daaruit blijkt dat Hij de Zoon Gods geweest is eer Hij de menselijke natuur heeft aangenomen. Joh 1.14 Ro 1.3 Mt 16.16 Mr 8.29 Joh 20.31 Ro 1.3,4 12) die is uit God; Die is een oprecht leraar, die de goddelijke waarheid en leer voorstelt. 13) [de geest] van Dat is, de leer van den antichrist, die strijdt tegen de waarheid van den persoon en het ambt van Christus. 14) uit God, Door den Geest Gods wedergeboren en daardoor met de kennis der ware en goddelijke leer verlicht. 15) hen Namelijk de valse leraars. 16) overwonnen; want Namelijk door uw standvastigheid in de ware leer, waarvan zij u niet hebben kunnen aftrekken of verleiden. Zie Matth. 24:24. Mt 24.24 17) Hij is Namelijk de Geest Gods. 18) meerder, Dat is, machtiger, gelijk Joh. 10:29, en 1 Joh. 3:20. Namelijk om u bij de waarheid te behouden en tegen de verleidingen te versterken. Joh 10.29 1Jo 3.20 19) Die in u is, Dat is, die u God gegeven heeft, en in u blijft. Zie 1 Joh. 3:9. 1Jo 3.9 20) in de wereld is. Namelijk de duivel of de geest der dwaling, 1 Joh. 4:6, die in de wereldse en onherboren mensen is, zoals de valse leraars zijn, gelijk in 1 Joh. 4:5 gezegd wordt. 1Jo 4.6,5 21) Zij zijn uit Namelijk de valse leraars. 22) zij uit de wereld, Dat is, dingen die uit de wereld zijn, en die met het verstand der onwedergeboren mensen of ook met hunne wereldse lusten overeenkomen. 23) de wereld Dat is, de wereldse en onwedergeboren mensen, gelijk 1 Joh. 3:13. 1Jo 3.13 24) hoort hen. Dat is, neemt hun valse leer aan. 25) Wij zijn Namelijk apostelen, en die met ons enerlei leer voorstellen. 26) uit God. Dat is, niet alleen door den Geest Gods wedergeboren en verlicht met de kennis der waarheid; maar ook door Hem geroepen om Zijn goddelijke waarheid en mensen zuiver te prediken. 27) kent, Namelijk recht, gelijk Hij zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. 28) hoort ons; Dat is, neemt onze leer aan, gelijk tevoren. 29) Hieruit kennen wij Namelijk als men ons hoort of niet hoort. 30) den geest der waarheid, Namelijk als men ons hoort en onze leer aanneemt. 31) den geest der dwaling. Namelijk als men ons niet hoort. Zodat uit de leer en schriften der apostelen [gelijk ook der profeten en Evangelisten] moet geoordeeld worden omtrent waarheid of dwaling in de leer. 32) uit God; en een Dat is, God is een bewerker der liefde, die deze in ons werkt en ons beveelt. 33) is uit God geboren, Dat is, dat is een zeker teken, dat hij waarlijk door den Geest van God is wedergeboren. 34) kent God; Namelijk recht, hoedanig Hij is, wat Hem behaagt en wat Hij ons bevolen heeft. 35) liefde. Dat is, God heeft lief, niet alleen zichzelf, maar ook al Zijn schepselen, bijzonder Zijn uitverkorenen in Christus Jezus, met zulk een grote liefde en toegenegenheid, dat men met recht mag zeggen, dat Hij niet alleen liefde heeft, maar ook de liefde zelf is, gelijk Hij ook de wijsheid, goedheid, enz. zelf genoemd wordt. 36) jegens ons Grieks in ons; gelijk ook 1 Joh. 4:16, of onder ons. 1Jo 4.16 37) wij zouden Namelijk die in Hem geloven, gelijk uitgedrukt wordt Joh. 3:16. Joh 3.16 38) leven door Hem. Namelijk geestelijk en eeuwig. 39) is de liefde, niet Dat is, blijkt de grootheid van Gods liefde tot ons. 40) liefgehad hebben, Namelijk eerst, zodat wij met onze liefde God tot wederliefde zouden verwekt hebben. Want wij waren van nature haters van God; Rom. 1:30, en vijanden van God; Rom. 5:10. Ro 1.30 5.10 41) lief heeft gehad, Namelijk eerst, gelijk uitgedrukt wordt 1 Joh. 4:19. 1Jo 4.19 42) z¢ lief heeft gehad, Dat is, met zulk een grote, uitnemende, onverdiende en onuitsprekelijke liefde. 43) schuldig Dat is, het is niet alleen betamelijk dat wij het voorbeeld van God als Zijn kinderen hierin navolgen; maar wij zijn daardoor, alsmede door Gods bevel, verplicht om zulks te doen. 44) elkander lief te hebben. Dat is, niet alleen God, die de mensen zo uitnemend heeft liefgehad, maar ook wij mensen elkander om Zijnentwil. 45) Niemand heeft Namelijk der mensen, gelijk uitgedrukt wordt 1 Tim. 6:16. 1Ti 6.16 46) aanschouwd; Namelijk met de ogen van het lichaam, gelijk verklaard wordt 1 Joh. 4:20. Dat is, hoewel men God niet met lichamelijke ogen kan zien en aanschouwen, zo blijkt Hij nochtans in ons als wij elkander liefhebben. 1Jo 4.20 47) blijft God in Zie hiervan de verklaring op 1 Joh. 3:24. 1Jo 3.24 48) Zijn liefde is Namelijk waarmee wij Hem liefhebben. 49) volmaakt. Zie de aantekeningen 1 Joh. 2:5. 1Jo 2.5 50) omdat Hij ons Zie de verklaring 1 Joh. 3:24. 1Jo 3.24 51) aanschouwd, en zie 1 Joh. 1:1. 1Jo 1.1 52) der wereld. Dat is, der uitverkorenen en gelovigen in de ganse wereld. Zie Joh. 3:17, en Joh. 4:42, en 1 Joh. 2:2. Joh 3.17 4.42 1Jo 2.2 53) beleden zal hebben, Namelijk en voorts zal gedaan hebben hetgeen deze belijdenis vereist, namelijk hem met waar geloof zal aangenomen hebben en zijn geloof met de werken der liefde getoond. Want anderszins hebben dit ook de duivelen wel beleden; Matth. 8:29; Mark. 5:7. Mt 8.29 Mr 5.7 54) God blijft in hem, Zie de verklaring 1 Joh. 3:24. 1Jo 3.24 55) tot ons heeft. Grieks in ons. 56) liefde; Zie der verklaring 1 Joh. 4:8. 1Jo 4.8 57) en die in de liefde Dat is, daarom. 58) Hierin is de Dat is, hierdoor zijn wij volmaakt in de liefde, namelijk dat gelijk Hij is, wij ook zijn in deze wereld, gelijk volgt. 59) vrijmoedigheid mogen Dat is, een vrijmoedig vertrouwen dat wij in dien dag niet zullen veroordeeld worden; daar wij nu de liefde oefenen, en de Heere Christus dan zal te voorschijn brengen de werken der liefde, niet als verdienende oorzaken der vrijspreking en zaligheid, maar als vruchten en kentekenen van ons geloof. Zie Matth. 25:34,35, enz. Mt 25.34,35 60) gelijk Hij is, Dat is, gelijk Christus in de liefde gewandeld heeft, en gestadig daarin blijft, wij ook Zijn voetstappen navolgen. Zie 1 Joh. 2:6, en 1 Joh. 3:3, en de aantekeningen aldaar. Of gelijk God de liefde is, wij ook zo in de liefde wandelen; 1 Joh. 4:8,10; Matth. 5:48. 1Jo 2.6 3.3 4.8,10 Mt 5.48 61) in de liefde Dat is, in degenen, die hun geloof door de liefde betonen, die waarlijk God en hun naaste liefhebben. 62) geen vrees, maar Namelijk van verdoemd te worden in den dag des oordeels, welke vrees een slaafse vrees genoemd wordt. Want hij spreekt hier niet van de vreze Gods, die het beginsel is van alle wijsheid, Ps. 111:10 welke is een kinderlijk ontzag voor de Goddelijke majesteit en zorgvuldigheid om dezen niet te vertoornen; daar die ons wordt geboden; Filipp. 2:12; 1 Petr. 1:17. Ps 111.10 Php 2.12 1Pe 1.17 63) de volmaakte liefde Dat is, als wij God en onzen naaste oprecht liefhebben. Zie 1 Joh. 2:5. 1Jo 2.5 64) drijft de vrees buiten; Grieks werpt. Want deze vrees is in de harten en gewetens der zondaren zo vast ingeplant, dat ze als met geweld door een sterk en oprecht geloof buiten het hart gedreven moet worden. Dat wij nu een oprecht geloof hebben, wordt gekend uit de oprechte liefde tot God en onzen naaste, die dus dit uitdrijven ook toegeschreven wordt. 65) de vrees heeft Namelijk van verdoemd te zullen worden. 66) pijn, en die vreest, Of straffing; dat is, kwelling, angst en benauwdheid des gemoeds, die ophoudt als wij verzekerd zijn van de oprechtheid onzes geloofs, hetwelk geschiedt zo door den geest Gods, als door de werken der liefde, welke hoe groter ze is, hoe minder de vrees en benauwdheid is. 67) is niet volmaakt in de liefde. Dat is, heeft nog de rechte liefde niet; want zo hij deze had, hij zou de vrees uitdrijven. 68) Wij hebben Hem lief, Of laat ons Hem, dat is God, liefhebben; want de Griekse tekst laat beide overzettingen toe. 69) omdat Hij ons Zie 1 Joh. 4:10. 1Jo 4.10 70) haat zijn broeder, Dat is, niet alleen werkelijke haat, maar ook zelfs niet liefheeft; gelijk de volgende woorden verklaren. 71) die is een leugenaar; Zie 1 Joh. 2:4. 1Jo 2.4 72) dien hij gezien heeft, Dat is, wiens persoon, staat en nood hij ziet door welk zien de liefde en barmhartigheid pleegt ontstoken te worden in het hart. 73) hoe kan hij God Hij wilt zeggen, die kan geenszins God liefhebben; alzo men lichter door het gezicht dan door het gehoor tot liefde bewogen wordt; en God niet minder de ene liefde als de andere van ons eist.
Copyright information for
DutKant