1 Kings 11:26-28

48) een Efrathiet

Dat is, een Efra‹miet, of, die van den stam van Efra‹m was; alzo Richt. 12:5.

Jud 12.5

49) Zereda,

De naam van de stad zijner geboorte, gelegen in den stam Efra‹ms. Zie Joz. 3:16.

Jos 3.16

50) hief ook de hand op

Dat is, viel af van den koning, of maakte moeite en oproer tegen den koning; alzo in 1 Kon. 11:27, en 2 Sam. 20:21, en vergelijk onder, 1 Kon. 11:40.

1Ki 11.27 2Sa 20.21 1Ki 11.40
51) Millo,

Zie boven, 1 Kon. 9:15.

1Ki 9.15

52) de breuk

Te weten, die David gemaakt had als hij de Jebusieten daar uit verdreef, en den burg Zion won. Zie 2 Sam. 5:6,7.

2Sa 5.6,7
53) En de man Jerobeam

Te weten, in het werk van bouwing van grote gestichten en sterkten, waarover hem Salomo als opziener gesteld had. Want hier worden twee gelegenheden verhaald, door welke hij zijn koning ontrouw geworden is, inplaats van dankbaar te zijn. De eerste, dat hij tot het voorzegde ambt verheven was; de andere, dat hij daarna nog tot een hogere staat gekomen is, gelijk de volgende woorden verklaren.

54) jongeling zag,

Dit woord wordt ook van mannen gebruikt, en voornamelijk als zij iemands dienaren zijn. Zie Gen. 22:5.

Ge 22.5

55) arbeidzaam was,

Dat is, naarstig, zeer toeziende, en bezig in het verzorgen en uitvoeren van het werk waarover hij van den koning gesteld was. Hebreeuws, doende werk.

56) over al den last

Versta, de stammen van Efra‹m en Manasse.

Copyright information for DutKant