1 Kings 11:34

66) niets van dit koninkrijk

Hebreeuws, en dit gehele koninkrijk zal Ik uit zijn hand niet nemen; dat is, niets daarvan. Deze manier van spreken, betekenende niet een particuliere of bijzondere, maar een generale of algemene afzegging en loochening, vindt men zeer dikwijls in de Heilige Schrift, gelijk Gen. 23:6; Joz. 11:14; Ps. 143:2; Matth. 24:22; Rom. 3:20. Zie ook Gen. 39:23.

Ge 23.6 Jos 11.14 Ps 143.2 Mt 24.22 Ro 3.20 Ge 39.23

Job 4:17

28) mens

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk den mens, die vol zwakheid en boosheid en aan vele ellendigheden onderworpen is, na welke eindelijk de dood volgt.

29) zijn Maker?

Dat is, God, die hem gemaakt en geschapen heeft. Alzo Deut. 32:15, onder, Job 35:10; Spreuk. 14:31, en Spreuk. 22:2; Jes. 17:7; Hos. 8:14.

De 32.15 Job 35.10 Pr 14.31 22.2 Isa 17.7 Ho 8.14

Job 9:2-3

1) zo is;

Te weten, gelijk gij zegt, namelijk dat God rechtvaardig is, straffende de kwaden en de goeden voorstaande. Dit weet ik zo wel, dat ik nooit gedacht heb God van ongerechtigheid te beschuldigen.

2) God?

Dat is, voor God. Alzo wordt het Hebreeuwse woord genomen, 1 Sam. 2:26; Ps. 130:4.

1Sa 2.26 Ps 130.4
3) niet een

Dat is, duizendmaal zal de mens schuldig bevonden worden, dat is, zeer dikwijls, ja bijna oneindelijk. Een zeker getal voor een onzeker. Zie Lev. 26:8.

Le 26.8

Job 15:14

23) is de mens,

De zin is, dat hij gans niets is en geen stof heeft om zich voor zuiver en rechtvaardig uit te geven. De vraag loochent sterkelijk; zie Gen. 18:17.

Ge 18.17

Job 25:4

Copyright information for DutKant