1 Kings 14
1) dierzelfder tijd Te weten, als Jerobeam voortging in den weg zijner gruwelijke afgoderij, waarvan in het einde van 1 Kon. 13: gemeld wordt. 2) verstel u, Hebreeuws, verander uzelve; te weten, in uw klederen, sieraad, gang, woorden, gelaat en gebaren. 3) Silo, Een stad, gelegen in den stam van Efram, waar de tent der samenkomst en de ark Gods langen tijd geweest zijn, en de profeet Ahia geboren was en woonde. Zie Joz. 18:1; Richt. 21:21; 1 Sam. 1:3; boven, 1 Kon. 11:29. Jos 18.1 Jud 21.21 1Sa 1.3 1Ki 11.29 4) neem Te weten, tot een geschenk voor den profeet, welk gebruik dan bij velen was, niet om den dienst der profeten te belonen, maar hun personen te vereren. Zie Richt. 13:17; 1 Sam. 9:7,8; 2 Kon. 5:15, en 2 Kon. 8:8. Jud 13.17 1Sa 9.7,8 2Ki 5.15 8.8 5) koeken, Hebreeuws, stipkoeken; in welke enige stipjes, tekens, of merken ter versiering ingeprent waren. Anders, kranselingen, of beschuit. 6) kruik honig, Of, fles. 7) wat dezen jongen Dat is, of hij van deze ziekte bekomen of sterven zal. 8) stonden stijf Hebreeuws, stonden door, of van zijn grijsheid; dat is, uit oorzaak van zijn groten ouderdom, [die gemeenlijk met grauwe haren, vergezelschapt is] was zijn gezicht dik en stijf, en vervolgens donker geworden. 9) om een zaak Te weten, hoe het met de ziekte van haar zoon vergaan zal. 10) zo en zo Hebreeuws, nadit en na dit zult gij tot haar spreken. Versta hierdoor, hetgeen den profeet is belast geweest te verkondigen en hierna verhaald wordt, 1 Kon. 14:7, enz. 1Ki 14.7 11) aanstellen zal. Zie boven, 1 Kon. 14:2. 1Ki 14.2 12) Waarom Of, waartoe dit, dat gij u vreemd aanstelt? 13) gezonden Namelijk, van den Heere. 14) harde Dewelke, na het verhaal van de weldaden Gods aan Jerobeam bewezen, hem voorstelde zijn gruwelijke zonden, met een voorzegging van de rechtvaardige en vreeslijke straffen Gods, die daarop zouden volgen. Of, om wat hards. 15) voorganger Vergelijk boven, 1 Kon. 1:35; onder, 1 Kon. 16:2, en 2 Kon. 20:5; 2 Kron. 6:5, waar het Hebreeuwse woord ook alzo overgezet wordt. 1Ki 1.35 16.2 2Ki 20.5 2Ch 6.5 16) met zijn ganse hart Zie boven, 1 Kon. 2:4. 1Ki 2.4 17) achter Dat is, smadelijk veracht en trouwelooslijk verlaten. Alzo spreekt de Heere ook Neh. 9:26; Ezech. 23:35. Ne 9.26 Eze 23.35 18) kwaad Dat is, ongeluk, straf, wraak. Zie Gen. 19:19. Ge 19.19 19) huis van Dat is, geslacht. Alzo in het volgende; idem 2 Sam. 3:10, en 2 Sam. 9:3, en onder, 1 Kon. 16:3. 2Sa 3.10 9.3 1Ki 16.3 20) wat mannelijk is, Versta hierdoor, een gehele en uiterste verstoring, waarin niemand gespaard wordt, zelfs ook niet een hond; alzo 1 Sam. 25:22,34, en onder, 1 Kon. 16:11, en 1 Kon. 21:21, en 2 Kon. 9:8. 1Sa 25.22,34 1Ki 16.11 21.21 2Ki 9.8 21) den beslotene Zie de verklaring dezer manier van spreken Deut. 32:36. De 32.36 22) Die van Jerobeam Een manier van spreken, betekenende een ongelukkigen dood, met de verliezing van het graf. Zie dezelve ook onder, 1 Kon. 16:4, en 1 Kon. 21:24. 1Ki 16.4 21.24 23) zullen gekomen zijn, Te weten, tot op den dorpel van uw huis; gelijk af te nemen is uit de vervulling onder, 1 Kon. 14:17. 1Ki 14.17 24) gans Isral Namelijk, de goeden in Isral, om de goede hoop, die zij van den jongeling gekregen hadden, de kwaden om den vader te behagen. 25) beklagen, Van het klagen der vromen over de doden, zie Gen. 23:2. Ge 23.2 26) want deze alleen De begrafenis is een weldaad Gods, omdat zij den afgestorvenen is de laatste burgerlijke eer van dit leven, en den levenden een geestelijke vermaning van het toekomende, door de vernieuwing der hoop van de opstanding uit de doden. Zie Gen. 23:4. Ge 23.4 27) wat goeds Dat is, enige beginselen der vreze Gods en ware vromigheid, niet door de natuur, maar door Gods Geest in hem gewrocht, Joh. 1:13, en Joh. 3:6. Joh 1.13 3.6 28) een koning Namelijk, Baesa; van wien zie onder, 1 Kon. 15:27. 1Ki 15.27 29) ten zelfden Te weten, als hij het koninkrijk innemen zal. 30) maar wat Dat is, wat zal er nu voorts geschieden; anders, waar wat? Te weten, zeg ik, dat God in het toekomende enen verwekken zou? Hij heeft ook nu; dat is, Hij heeft zich alreeds een verwekt, opdat Hij beginne deze bedreigde straf uit te voeren. 31) ook nu zijn? Dat is, wat zal er nu voorts geschieden; anders, waar wat? Te weten, zeg ik, dat God in het toekomende enen verwekken zou? Hij heeft ook nu; dat is, Hij heeft zich alreeds een verwekt, opdat Hij beginne deze bedreigde straf uit te voeren. 32) omgedreven wordt, Te weten, herwaarts en derwaarts, door allerlei winden, alzo zou ook Isral door onenigheden van binnen en door oorlogen van buiten ontsteld en beroerd worden. 33) rivier; Namelijk Eufraat. Zie Gen. 31:21. Hij voorzegt der Isralieten vervoering in Assyri, Mesopotami en Medi; van welke vervulling, omtrent twee honderd en veertig jaren hierna geschied, wij kunnen lezen 2 Kon. 17:6. Ge 31.21 2Ki 17.6 34) bossen Zie van deze Exod. 34:13; Deut. 7:5. Onder n soort van afgoderij verstaat God alle andere, ja alle valse godsdiensten. Anders, bosgoden, bosbeelden; alzo 1 Kon. 14:23. Ex 34.13 De 7.5 1Ki 14.23 35) overgeven, Te weten, in de handen zijner vijanden. 36) gezondigd heeft, Of, waarmede hij zondigde, en waarmede hij Isral deed zondigen; of, die hij zondigde, en die hij Isral deed zondigen. Versta, de zonde der afgoderij, van welke zie boven, 1 Kon. 12:28,29, enz., en 1 Kon. 13:33,34. 1Ki 12.28,29 13.33,34 37) heeft doen zondigen. Te weten, met een gruwelijken afgodendienst op te richten, zijnen onderzaten te bevelen, en door zijn exempel hardnekkiglijk na te volgen. 38) Thirza; Een stad, gelegen in den stam van Manasse, waar het hof was der koningen van Isral, eer dat zij in Samaria woonden. Zij was zeer schoon en aangenaam, zodat de bruid van Christus daarbij vergeleken wordt, Hoogl. 6:4. Zie van dezelve Joz. 12:24, en onder 1 Kon. 16:8. So 6.4 Jos 12.24 1Ki 16.8 39) zo stierf Gelijk van den profeet Ahia voorzegd was, boven, 1 Kon. 14:12. 1Ki 14.12 40) dat Hij Boven, 1 Kon. 14:13. 1Ki 14.13 41) dienst Hebreeuws, door de hand. Zie Lev. 8:36. Le 8.36 42) in het boek Hebreeuws, het boek van de woorden, of, geschiedenissen der dagen van de koningen Israls; alzo onder, 1 Kon. 14:29, der koningen van Juda. Men zal door deze niet verstaan de twee boeken der kronieken, of, Paralipomenon, die wij in de Schrift des Ouden Testaments hebben, en die men meent van Ezra, die langen tijd daarna geleefd heeft, eerst beschreven te zijn, ook niet alles hebben, hetgeen gezegd wordt in die eerste kronieken der koningen Israls of van Juda nagelaten te zijn; maar men zal verstaan zekere schriften, inhoudende de historin van de regering der koningen, van beide koninkrijken, die, zonder nadeel der zaligmakende leer, niet voorhanden zijn, en uit welke sommigen menen, dat de kronieken, ons in de Heilige Schrift nagelaten, van Ezra, door de ingeving des Heiligen Geestes, samengesteld zijn. Vergelijk boven de aantekeningen op 1 Kon. 11:41. 1Ki 14.29 11.41 43) oud, Hebreeuws, een zoon van een en veertig jaar. 44) om Zijn Naam Zie boven, 1 Kon. 8:29. 1Ki 8.29 45) en de naam zijner moeder Alzo onder, 1 Kon. 14:31. 1Ki 14.31 46) Ammonietische. Onder andere heidense vrouwen, die Salomo van den Heere afleidden, worden ook genaamd de Ammonietische, boven, 1 Kon. 11:1,2, enz., van welke deze zonder twijfel wel een der voornaamste geweest is, die niet alleen haar man, maar ook haar zoon Rehabeam tot de afgoderij vervoerd heeft, nadat hij drie jaren den Heere gediend had, 2 Kron. 11:17. 1Ki 11.1,2 2Ch 11.17 47) deed wat kwaad was Te weten, nadat Rehabeam drie jaren geregeerd had. Zie 2 Kron. 11:17, en 2 Kron. 12:1. 2Ch 11.17 12.1 48) ijver, Zie Deut. 4:24. De 4.24 49) ook zij Dat is, niet alleen de verblinde heidenen en de afvallige Isralieten, maar ook deze Joden zelf, bij welke God het licht der waarheid en de zuiverheid van den godsdienst behouden had. 50) bossen, Zie Deut. 12:3. De 12.3 51) hogen heuvel, Zie Deut. 12:2. De 12.2 52) schandjongens Zie Deut. 23:17. De 23.17 53) al de gruwelen Zie enige soorten van deze gruwelen beschreven, Deut. 18:9,10,11,12; 2 Kron. 33:2,3,4, enz.; Rom. 1:25,26, enz. De 18.9,10,11,12 2Ch 33.2,3,4 Ro 1.25,26 54) Sisak, Zie van dezen ook boven, 1 Kon. 11:40, en 2 Kron. 12:2. 1Ki 11.40 2Ch 12.2 55) ja, hij nam Te weten, alle goud en zilver, en dat van enige bijzondere waarde was, waarachter hij geraken kon, en dat voor zijn ogen niet verborgen was. Vergelijk onder, 1 Kon. 15:18. 1Ki 15.18 56) trawanten, Hebreeuws, lopers. Versta, pages, lakeien of lijfwachten, die grote heren plegen omtrent zich te hebben, zijnde in huis of daar buiten, 1 Sam. 22:17; 2 Kon. 11:19, zo genoemd omdat zij op den weg voor en omtrent hun heren liepen; 2 Sam. 15:1; 1 Kon. 1:5. 1Sa 22.17 2Ki 11.19 2Sa 15.1 1Ki 1.5 57) dezelve droegen, Te weten, schilden. Deze droegen de trawanten, als zij den koning naar het huis des Heeren geleidden. 58) wachtkamer. Versta, een bescheiden plaats, waar de trawanten zich gewoonlijk bijeenhielden. 59) in het boek Zie boven, 1 Kon. 14:19. 1Ki 14.19 60) krijg Versta die van defensieven oorlog, welken Rehabeam gevoerd heeft om zijn eigen rijk te beschermen, en niet van offensieven om het rijk Israls in te nemen. Want dit was hem verboden geweest door den profeet Semaja, boven, 1 Kon. 12:24. 1Ki 12.24 61) [hun] dagen. Dit bijvoegsel is in gelijke zaak van den Heiligen Geest uitgedrukt, onder, 1 Kon. 15:16,32. 1Ki 15.16,32 62) stad Davids; Zie boven, 1 Kon. 2:10. 1Ki 2.10 63) en de naam Alzo boven, 1 Kon. 14:21. 1Ki 14.21 64) Abiam Anders genaamd Abia, 2 Kron. 12:16, en 2 Kron. 13:1. 2Ch 12.16 13.1
Copyright information for
DutKant