1 Kings 15
1) Abiam Anders, Abia; 2 Kron. 12:16, en 2 Kron. 13:1, enz. 2Ch 12.16 13.1 2) drie jaren Beginnende van het achttiende jaar des koninkrijks van Jerobeam, 1 Kon. 15:1, en eindigende met het twintigste. Zie onder, 1 Kon. 15:9. 1Ki 15.1,9 3) Maacha, Ook geheten Michaja; 2 Kron. 13:2. 2Ch 13.2 4) Abisalom. Deze wordt ook Absalom genoemd, 2 Kron. 11:21. Enigen houden hem geweest te zijn de zoon Davids; vele anderen, een ander van denzelfden naam, die van Gibea was, anders ook genoemd Uril, 2 Kron. 13:2. Zie aldaar de aantekeningen. 2Ch 11.21 13.2 5) volkomen Zie boven, 1 Kon. 8:61. 1Ki 8.61 6) om Davids wil, Zie boven, 1 Kon. 11:12. 1Ki 11.12 7) lamp Zie boven, 1 Kon. 11:36. 1Ki 11.36 8) bevestigende Te weten, in zijn voorgaanden staat der politie en der religie, behoudende nog daarin de koninklijke majesteit, met de overblijfselen van de rechte leer en den zuiveren godsdienst. 9) wat recht Alzo onder, 1 Kon. 15:11. Zie boven, 1 Kon. 11:33. 1Ki 15.11 11.33 10) dan alleen Versta deze uitneming, ten aanzien van zeer grove zonden, die geschieden met een zeker voorweten van hetgeen God verboden heeft, zonder voorgaande onbedachtheid, vergetenheid, of misgrijping des oordeels. 11) zijns levens. Namelijk, van Rehabeam. Van dezen oorlog is ook gewag gemaakt boven, 1 Kon. 14:30. Hetzelfde wordt hier nu weder vernieuwd, om aan te wijzen dat zijn zoon Abiam in denzelfden oorlog volduurd heeft; gelijk te zien is in 1 Kon. 15:7 en 2 Kron. 13:2,3. 1Ki 14.30 15.7 2Ch 13.2,3 12) in het boek Zie boven, 1 Kon. 14:19. 1Ki 14.19 13) ontsliep Zie boven, 1 Kon. 1:21; Deut. 31:16. 1Ki 1.21 De 31.16 14) stad Davids; Zie boven, 1 Kon. 2:10. 1Ki 2.10 15) twintigste Te weten, omtrent het einde dezes jaars. 16) moeder Versta, grootmoeder, alzo onder, 1 Kon. 15:13, want zij was de moeder van zijn vader Abiam, boven, 1 Kon. 15:2; alzo worden bij de Hebren vaders en moeders genaamd, niet alleen de naaste ouders uit welken men eigenlijk geboren is, maar ook die hoger in de rechte linie opgerekend worden. Zie de volgende verzen, enz. 1Ki 15.13,2 17) Abisalom. Zie boven, 1 Kon. 15:2. 1Ki 15.2 18) recht was Zie boven, 1 Kon. 11:33. 1Ki 11.33 19) vader David. Zijns grootvaders Rehabeams grootvader. 20) schandjongens Zie Deut. 23:17. De 23.17 21) drekgoden, Zie Lev. 26:30. Le 26.30 22) vaders Namelijk, zijn vader Abiam, zijn grootvader Rehabeam, en zijn oudgrootvader Salomo. 23) koningin ware, Zie van dit woord boven, 1 Kon. 11:19. Hebreeuws, van herin [namelijk] te zijn. De zin is, dat hij haar van het gebied, hetwelk zij als weduwe van den koning Rehabeam en als moeder van zijn vader Abiam aangenomen had, afgezet heeft. Anders, heeft hij ook geweerd van de koningin; dat is, van de huisvrouw, opdat zij niet zou verdorven worden. 1Ki 11.19 24) afgrijselijken Het Hebreeuwse woord betekent beving der leden en vrees des harten. Zo wordt deze afgod genoemd, omdat hij door de gruwzaamheid zijns gelaats en schandelijke afgoderij de mensen beide naar ziel en lijf verschrikte, en zij hem met beiderlei schrik dienden. Enigen houden hem voor den afgod bij de heidenen genaamd Priapus, anderen voor Pan. Zie hiervan ook 2 Kron. 15:16. 2Ch 15.16 25) verbrandde Te weten, nadat hij hem in stukken gebroken en vermorzeld had; 2 Kron. 15:16. 2Ch 15.16 26) Kidron. Zie boven, 1 Kon. 2:37. 1Ki 2.37 27) hoogten Zie Lev. 26:30. Le 26.30 28) volkomen Zie boven, 1 Kon. 8:61. En versta deze volkomenheid en oprechtheid des konings eigenlijk ten aanzien van zijn genegenheid, betrachting en ijver in en voor den zuiveren godsdienst, hoewel hij in zijn volgend leven verscheidene gebreken gehad heeft. 1Ki 8.61 29) [zijn] Dit woord zijne wordt hier ingevoegd uit 2 Kron. 15:18. 2Ch 15.18 30) al hun dagen. Welverstaande, uitgenomen de eerste jaren, die zij tezamen geregeerd hebben. Want Juda is de eerste tien jaren onder de regering van Asa in stilheid geweest, 2 Kron. 14:1; en Baesa begon te regeren over Isral in het derde jaar des konings Asa, onder 1 Kon. 15:28. Of, men moet zeggen, dat in de eerste jaren dezer koningen van wederzijden wel uitvallen zijn geschied, maar geen volkomen oorlog. Vergelijk de aantekeningen 2 Kron. 14:1. 2Ch 14.1 1Ki 15.28 2Ch 14.1 31) Rama; Een stad, gelegen in den stam Benjamins, omtrent de grenzen van het koninkrijk Israls, en op den weg naar Jeruzalem. Zie van deze stad breder Richt. 4:5. Jud 4.5 32) opdat hij Hebreeuws, om niet toe te laten den uitgaande en den komende tot Asa, enz. Versta van Benjamin, Efram, Manasse en andere nabijgelegen stammen, uit welke, als velen zagen dat Asa den zuiveren godsdienst behartigde, zijn tot hem overgekomen, om den Heere te Jeruzalem naar zijn woord te dienen, 2 Kron. 15:9; om dit te beletten heeft de koning Baesa zijn stad Rama laten sterk maken. Vergelijk hierbij boven, 1 Kon. 12:26,27, enz. 2Ch 15.9 1Ki 12.26,27 33) overgebleven was Te weten, van de tijden Rehabeams. Zie boven, 1 Kon. 14:26, en vergelijk hiermede de aantekeningen daarop. 1Ki 14.26 34) knechten; Zie Gen. 20:8. Ge 20.8 35) Hezion, Sommigen menen deze geweest te zijn dezelfde, die boven, 1 Kon. 11:23, genaamd wordt Rezon. 1Ki 11.23 36) Damaskus woonde, Zie Gen. 14:15. Ge 14.15 37) is een verbond Hoewel Rezon een vijand geweest was van Isral, zolang Salomo leefde, boven, 1 Kon. 11:25, nochtans schijnt uit deze woorden dat hij na de verdeling des rijks met beide de koningen in vrede en verbintenis gestaan heeft. 1Ki 11.25 38) aftrekke Hebreeuws, optrekke. 39) Ijon, Een stad, naar eniger gevoelen, in den stam van Aser gelegen, anderen stellen haar in den stam van Naftali. Zie van dezelve ook 2 Kon. 15:29, en 2 Kron. 16:4. 2Ki 15.29 2Ch 16.4 40) Dan, Zie Gen. 14:14. Ge 14.14 41) Abel Beth-maacha, Anders genaamd, Abel-Mam, #2 Kron. 16:4, gelegen, zo sommigen menen, in Manasse, of, alzo enige kaarten uitwijzen, in Nafthali. Zie van deze stad ook 2 Sam. 20:15; 2 Kron. 16:4. 2Ch 16.4 2Sa 20.15 2Ch 16.4 42) het ganse land Nafthali. Een landschap, gelegen in Nafthali omtrent de zee Gennesareth. Zie Joz. 11:2. Jos 11.2 43) Thirza. Zie van deze stad boven, 1 Kon. 14:17. 1Ki 14.17 44) liet de koning Hebreeuws, deed gans Juda horen. 45) vrij, Hebreeuws, onnozel, onschuldig, zuiver; dat is, niemand mocht enige ontschuldiging voortbrengen om te mogen achterblijven; welverstaande, geen bedaagde manschap, die in dit werk gebruikt kon worden, niet verhinderd zijnde door ziekte, ouderdom, uitlandigheid, of openbare ambten, waarover de gecommitteerden des konings oordelen moesten. 46) Geba-benjamins, Een stad in den stam van Benjamin, aan de grenzen van Efram op een heuvel gelegen, Joz. 18:24, den Levieten toegeigend, Joz. 21:17, is ten tijde des konings Josia de noordpale geweest van het koninkrijk Juda, 2 Kon. 23:8. Jos 18.24 21.17 2Ki 23.8 47) Mizpa. Zie van deze stad Richt. 11:11. Jud 11.11 48) in den tijd Te weten, in de laatste drie jaren zijner regering; gelijk dit af te nemen is uit 2 Kron. 16:12,13. 2Ch 16.12,13 49) krank In welke krankheid hij de medicijnen meer dan God gezocht heeft; 2 Kron. 16:12. 2Ch 16.12 50) zijn voeten. Dewelke men houdt de jicht geweest te zijn. 51) stad van zijn vader Zie boven, 1 Kon. 2:10. 1Ki 2.10 52) twee jaren Versta niet ten volle; gelijk af te nemen is uit 1 Kon. 15:28,33. 1Ki 15.28,33 53) wat kwaad was Zie boven, 1 Kon. 11:6. 1Ki 11.6 54) wandelde In zijner voorouderen weg te wandelen, is hen na te volgen, f in het goede, dat is, in hun geloof en goede werken, 1 Sam. 8:3; 2 Kon. 22:2; 2 Kron. 17:3; f in het kwade, dat is, in hun ongeloof en zonden, gelijk hier en onder, 1 Kon. 15:34, en 1 Kon. 16:19, en 1 Kon. 22:53. 1Sa 8.3 2Ki 22.2 2Ch 17.3 1Ki 15.34 16.19 22.52 55) zijn zonde, Versta, de zonde der afgoderij. Zie boven, 1 Kon. 14:16. 1Ki 14.16 56) Ahia, Een ander dan Ahia, de profeet van Silo, boven, 1 Kon. 11:29, en dan Ahia, de schrijver van Salomo, boven, 1 Kon. 4:2, en dan Ahia de priester, 1 Sam. 14:3, enz. 1Ki 11.29 4.2 1Sa 14.3 57) huis van Issaschar, Dat is, van den stam van Issaschar; alzo wordt gezegd het huis Eframs, Richt. 10:9; het huis van Juda, Hos. 1:7; het huis van Levi, Ps. 135:20, enz. Jud 10.9 Ho 1.7 Ps 135.20 58) maakte een verbintenis Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk binden, aanbinden. Daarom als het van de gemoederen der mensen gebruikt wordt, zo is het wel somtijds genomen in het goede, voor ene verbintenis der liefde, gelijk Gen. 44:30, maar zeer dikwijls voor een verbintenis der vijandschap, waardoor heimelijke samenspanningen tegen personen of staten gemaakt worden, gelijk hier en 1 Sam. 22:8, en onder, 1 Kon. 16:9,20, en 2 Kon. 10:9, en 2 Kon. 12:20; Neh. 4:8; Amos 7:10. Ge 44.30 1Sa 22.8 1Ki 16.9,20 2Ki 10.9 12.20 Ne 4.8 Am 7.10 59) Gibbethon, Een stad, gelegen in den stam van Dan, Joz. 19:44, die den Levieten tot woning geigend was, Joz. 21:23, maar van de Filistijnen overheerd en bewoond, en daarom van Nadab alsnu belegerd, doch niet gewonnen; en is de belegering naderhand van de Isralieten hervat geworden. Zie onder, 1 Kon. 16:17. Jos 19.44 21.23 1Ki 16.17 60) huis van Jerobeam Dat is, geslacht. Zie boven, 1 Kon. 14:10. 1Ki 14.10 61) liet niets Hebreeuws, hij liet niet over allen adem van Jerobeam; dat is, geen mens liet hij van den huize Jerobeams overblijven. Alzo is het woord adem voor mens genomen, Deut. 20:16; Joz. 10:40, en Joz. 11:14. De 20.16 Jos 10.40 11.14 62) hem verdelgd had, Namelijk Jerobeam, of, totdat hij het verdelgde; te weten, huis, dat is, geslacht Jerobeams. 63) het woord des HEEREN, Dit is niet te duiden op het voornemen van Baesa, alsof hij in het verdelgen van Jerobeams huis gezien zou hebben op de voorzegging des Heeren en de zonden Jerobeams; maar de zin is dat God door de wrede tirannie van Baesa het woord zijner voorzegging vervuld en de zonden Jerobeams gestraft heeft. Alzo onder, 1 Kon. 16:12. 1Ki 16.12 64) die zondigde, Alzo boven, 1 Kon. 14:16, zie de aantekeningen. 1Ki 14.16 65) in het boek Zie boven, 1 Kon. 14:19. 1Ki 14.19 66) [en regeerde] Dit is hier ingevoegd uit de volle manier van spreken, die wij hebben 2 Sam. 2:10, idem boven, 1 Kon. 15:8,10,25; onder, 1 Kon. 16:11, enz., en hier betekent het woord regeren hoelang eens konings regering geduurd heeft. Wanneer het van het begin der regering gebruikt werd, zo zetten wij het over, koning worden. 2Sa 2.10 1Ki 15.8,10,25 16.11 67) in de ogen Zie boven, 1 Kon. 11:6. 1Ki 11.6 68) en wandelde Zie boven, 1 Kon. 15:26. 1Ki 15.26
Copyright information for
DutKant