1 Kings 3:28
36) wijsheid Gods Dat is, een zeer overtreffelijke en extra-ordinaire wijsheid, die hem van God gegeven was. 37) in hem was, Hebreeuws, in het midden van hem. Zie Job 20:14. Job 20.14 Psalms 49:11
21) Want Anders, men ziet zekerlijk, of men ziet toch. 22) een onvernuftige Of, beestelijke; dat is, die als een onvernuftig dier onverstandig is, of die brandt en gedreven wordt van onbezonnen driftige bewegingen. Verg. Ps. 73:22, en Ps. 92:7, en Ps. 94:8; Spreuk. 30:2 2 Petr. 2:12; Judas 1:10. Ps 73.22 92.6 94.8 Pr 30.2 2Pe 2.12 Jude 1.10 Psalms 51:10
17) horen; Mits mij verzekerende van de vergeving mijner zonden, inwendiglijk door uw Heiligen Geest en uitwendiglijk door den dienst uwer profeten. 18) beenderen Dat is, dat ik mij verheuge, wien Gij door de boodschap uwer gramschap zulke smart hebt aangedaan, gelijk iemand lijdt, dien de beenderen gebroken en verbrijzeld of vermorzeld worden, of wiens kracht, vermogen en lust als versmolten is. Zie Job 2;5, en Job 30:17, en Job 33:19; Ps. 35:10, en Ps. 38:4, enz. Job 30.17 33.19 Ps 35.10 38.3 Psalms 55:4
4) roep Bebr. stem; dat is, den roep, din mijne vijanden laten gaan, dat zij mij van alle kanten willen omsingelen en in het verdrf brengen. Verg. 2 Sam. 17:11,12,13,14,21,24. 2Sa 17.11,12,13,14,21,24 5) des goddelozen; Dat is, die de goddeloze mij aandoet. 6) ongerechtigheid Of, valsheid, ongelijk, onrecht; dat is, zij bezwaren mij met leugens, strooiende van mij allerlei boze stukken, waarmede ik mij dit lijden op den hals gehaald en verdiend heb. Psalms 62:4
4) Hoelang Hier spreekt hij zijne vervolgers aan. 5) kwaad Het Hebr. woord [dat alleenlijk hier gevonden wordt] betekent allerlei kwade praktijken tot iemands verdriet en verderf te bedenken en in het werk te stellen. 6) man? Te weten, mij, alsof hij zeide: tegen n enigen man, den onschuldigen en goeden David, die u niets heeft misdaan, ja zich als een man en held voor Saul en Gods volk gekweten heeft. Verg. Jer. 5:1. Jer 5.1 7) gedood De vervulling hiervan kan men afnemen uit de slag, waarin Saul met de zijnen gebleven is; 1 Sam. 31;. 8) ingebogen Die zich neigt tot den val. 9) muur. Versta, die van losse stenen tot een heining [als om wijngaarden en anderzins tot een scheiding, zie Num. 22:24; Spreuk. 24:31,] is opgehoopt, en aangestoten zijnde, lichtelijk wordt omgestort. Deze gelijkenis beduidt een haastigen en zwaren val. Zie Jes. 30:13; Ezech. 13:13,14. Nu 22.24 Pr 24.31 Isa 30.13 Eze 13.13,14 Psalms 94:19
19) Als mijne Of, in de veelheid mijner gedachten in het midden van mij. Zie de aantekening bij Job 20:14. Job 20.14 Jeremiah 9:8
13) moordpijl, Anders: een uitgerekte, uitgeschoten pijl. 14) een ieder spreekt Hebreeuws, hij spreekt; dat is een ieder, of men spreekt. 15) legt Dat is, in zijn hart. 16) zijne lagen. Of, legt hij hem lagen. Hebreeuws, lage. Jeremiah 31:33
109) zal Mijn wet Hebreeuws, Ik heb gegeven; dat is, Ik zal het zekerlijk doen; gelijk het volgende verklaart. 110) binnenste geven, Dat is, hart, gelijk in het volgende verklaard wordt. Vergelijk onder Jer. 32:40, met de aantekening. Jer 32.40 111) hart schrijven; Vergelijk onder Jer. 32:39,40; Ezech. 36:25,26,27, en 2 Cor. 3:3. Jer 32.39,40 Eze 36.25,26,27 2Co 3.3 112) God zijn, Gelijk boven Jer. 31:1. Jer 31.1
Copyright information for
DutKant