1 Kings 6:5

12) rondom

Te weten, aan de zuid- en west- en noordzijden van het huis, doch niet aan de oostzijde, welke met het portaal bezet was.

13) aan den wand

Dat is, aan den muur des tempels; en dat alzo, dat de balken de kamers hier gemeld, niet waren gewrocht in den muur van den tempel, maar lagen op de neuten of balkstenen van denzelfden muur daar hij van buiten ingekort was. Deze inkorting geschiedde tot driemaal toe, telkens met het opbouwen van vijf ellen, en dan waren op die uitstekende neutstenen de balken der kamers, die van drie verdiepingen waren, gelegd en gepast.

14) kameren,

Hebreeuws, vloeren; dat is, kamergebouwen en vertrekken buiten aan den tempel ten gebruike der priesters, als zij hun ambt bedienen zouden, en om daarin op te sluiten de eerstelingen, de tienden, de priesterlijke klederen, de offeranden en andere dingen behorende tot den godsdienst enz. Zie 2 Kon. 11:2, en 1 Kron. 28:12, en Ezech. 42:13,14.

2Ki 11.2 1Ch 28.12 Eze 42.13,14

15) van den tempel

Versta het voorste deel van den tempel, anders genoemd het heilige, waarin de priesters dagelijks gingen om te roken en de lampen toe te maken.

16) aanspraakplaats.

Of, Antwoordplaats. Het Hebreeuwse woord heeft zijn naam van aanspreken. Versta, de innerste plaats des tempels, anders genoemd het heilige der heiligen, vanwaar God zijn aanspraak en antwoord gaf. Vergelijk onder, 1 Kon. 6:16,20.

1Ki 6.16,20

17) zijkameren rondom.

Hebreeuws, ribben. Versta, dezelfde kamer, van welke in het begin van 1 Kon. 6:5 gesproken is, of zekere gangen van galerijen, die vooraan langs de tweede en derde verdieping dezer kamers waren.

1Ki 6.5

Nehemiah 10:39

28) omdat aldaar

Of, waar ook, enz.

Nehemiah 12:44

34) kamers,

Vergelijk onder, Neh. 13:5,12,13, en boven, Neh. 10:37,38.

Ne 13.5,12,13 10.37,38

35) der steden

Dat is, die rondom de steden lagen.

36) der wet,

Dat is, die in de wet verordineerd waren voor, enz. Tot welker opbrenging zij zich opnieuw verbonden hadden, boven, Neh. 10:35, enz.

Ne 10.35

37) was vrolijk

Hebreeuws, [daar was] blijdschap, of vrolijkheid van Juda; of, de vrolijkheid van Juda [was] over, enz.

38) stonden.

Dat is, hun dienst vlijtiglijk en getrouwelijk waarnamen, en daarin alzo zouden voortgaan, daar zij tevoren in het land verstrooid waren door gebrek aan onderhoud, dat men nu gewilliglijk en met vreugde opbracht. Vergelijk onder, Neh. 13:10.

Ne 13.10

Nehemiah 13:4-5

7) kamer

Dat is, kamers; zie onder, Neh. 13:9, en Ezra 8:29.

Ne 13.9 Ezr 8.29

8) nabestaande

Dat is, hij had zich met hem bevriend, of aan hem verzwagerd, niettegenstaande dat hij een bitter vijand van Gods volk was. Zie boven, Neh. 6:1,14,17,19, en vergelijk onder, Neh. 13:28.

Ne 6.1,14,17,19 13.28
9) hem

Tobia.

10) grote kamer

De wanden van enige kamers doorbrekende, had hij voor Tobia een grote ruime kamer daarvan gemaakt, om zijn huisraad daarin te stellen. Zie Neh. 13:8.

Ne 13.8

11) die bevolen

Hebreeuws, het bevel, of gebod der Levieten, enz.; dat is, waarvan God bevolen had, dat men ze den Levieten, enz. geven zou, of het bevolen of verordineerd [deel] der Levieten, enz. Zie Num. 18:24.

Nu 18.24

12) het hefoffer

Dat is, hetgeen zij den priesters moesten geven, te weten, de tienden van de tienden der Levieten, enz.; zie Num. 18:8,26.

Nu 18.8,26

Nehemiah 13:9

22) gaf ik bevel,

Hebreeuws, ik zeide; zie 2 Kron. 29:24,27; Job 9:7; Esth. 9:25, en vergelijk Gen. 1:3; Jona 2:10 met de aantekening. Of, ik zeide dat zij de kamers zouden reinigen. Alzo onder, Neh. 13:19.

2Ch 29.24,27 Job 9.7 Es 9.25 Ge 1.3 Jon 2.10 Ne 13.19
Copyright information for DutKant