‏ 1 Peter 1

50) weet goed te doen,

Dat is, weet wat goed en wat kwaad is; wat men behoort te doen en behoort te laten.

51) dien is het zonde.

Dat is, die zondigt zwaarder dan degene die het niet weet, en die kan zich geenszins verontschuldigen. Zie Luk. 12:47; Joh. 9:41, en Joh. 15:22.

Lu 12.47 Joh 9.41 15.22 1) een apostel van Jezus Christus,

De eigen naam van den apostel was Simon of Simeon, Joh. 21:2; 2 Petr. 1:1. Doch de naam van Petrus of in het Syrisch Cephas, Joh. 1:43; 1 Cor. 1:12, heeft hij van Christus ontvangen, toen Hij hem tot het apostelschap heeft geroepen, gelijk blijkt uit Mark. 3:16; Luk. 6:14; zie de reden hiervan in de aantekeningen Matth. 16:18.

Joh 21.2 2Pe 1.1 Joh 1.42 1Co 1.12 Mr 3.16 Lu 6.14 Mt 16.18

2) de vreemdelingen,

Grieks van de verstrooiing Sommigen verstaan hier door degenen die, omdat zij het geloof in Christus beleden, uit het Joodse land door de ongelovige Joden verdreven waren, gelijk Hand. 8:4, en Hand. 11:19 vermelden. Doch het schijnt niet, dat deze verdreven Christenen in zo korten tijd naar landen zo ver van Juda gelegen vertrokken zijn, maar dat die veeleer in de rondom Judea gelegen landen gebleven zijn. Daarom is het gevoelen dergenen gelofelijker, die hierdoor verstaan de Joden, die in die landen van Azi‰ lang tevoren verstrooid geweest waren, door de wegvoering der Assyri‰rs en door de vervolging onder Antiochius tevoren geschied, gelijk het Griekse woord parepidemois medebrengt; die wel vreemdelingen waren, maar onder dezelfde volken woonden, gelijk ook het Griekse woord diaspora; dat is, verstrooiing, zo gebruikt wordt Joh. 7:35, waaruit ook velen op den Pinksterdag te Jeruzalem gekomen zijnde, door de prediking van Petrus en andere apostelen bekeerd zijn, Hand. 2:10; die daarna te huis zijn gekeerd en het geloof hebben verbreid, hoewel niet zonder grote zwarigheid van de andere hardnekkige Joden; en dit gevoelen wordt ook bevestigd met den titel, dien Jakobus in zijn zendbrief deze Joden geeft, als hij hun noemt de verstrooiden uit de twaalf stammen, aan welke hij zijn zendbrief schrijft. Zie Jak. 1:1. Tot hun versterking heeft dan Petrus, gelijk ook Jakobus, zijn zendbrief geschreven.

Ac 8.4 11.19 Joh 7.35 Ac 2.10 Jas 1.1

3) in Pontus,

Deze waren alle provinci‰n in Azi‰ gelegen, waarin vele Joden tevoren hun woning hadden genomen, gelijk Hand. 2:9,10, en uit de reizen van Paulus ook ten dele te zien is.

Ac 2.9,10

4) Azie en Bithynie,

Dit was een deel van Azi‰, genoemd klein Azi‰, waarvan Efeze de hoofdstad was. Zie Hand. 2:9.

Ac 2.9
5) Den uitverkorenen

Hierdoor wordt niet eigenlijk de eeuwige verkiezing, [die door den volgenden titel verstaan wordt] betekend, maar de verkiezing in den tijd uit den algemenen hoop der mensen en inzonderheid der Joden; welke verkiezing in de Schrift anderszins ook de roeping, of de roeping naar Gods voornemen genoemd wordt. Zie Joh. 15:19; Rom. 8:28; 1 Cor. 1:26.

Joh 15.19 Ro 8.28 1Co 1.26

6) naar de voorkennis

Dat is, naar het eeuwig besluit of voornemen. Zie Rom. 8:29, en 1 Petr. 1:20.

Ro 8.29 1Pe 1.20

7) in de heiligmaking

Of door. Want deze verkiezing of roeping bestaat in de heiligmaking van den Geest, en geschiedt door den Heiligen Geest, daar de werking van den Heiligen Geest alleen ons afzondert van den gemenen hoop der verdorvene mensen.

8) tot gehoorzaamheid

Namelijk van het geloof. Want door het geloof gehoorzamen wij het Evangelie van Christus. Zie hierna 1 Petr. 1:22, en Rom. 1:5.

1Pe 1.22 Ro 1.5

9) besprenging des

Dat is, verzoening met God door het bloed van Christus, die wij met het geloof aannemen en waarvan de besprenging met het bloed der offeranden in het Oude Testament een voorbeeld was. Zie Hebr. 9:18, enz. Zo worden hier dan in het kort verhaald al de voornaamste oorzaken onzer zaligheid.

Heb 9.18

10) vermenigvuldigd.

Dit zegt de apostel omdat zij reeds de beginselen dezer genade en vrede hadden ontvangen.

11) Geloofd zij

Grieks gezegend; gelijk Ef. 1:3.

Eph 1.3

12) de God en Vader

Zie hiervan 1 Cor. 15:24.

1Co 15.24

13) ons heeft wedergeboren,

Dat is, door zijn Geest vernieuwd of van de verdorvenheid onzer eerste geboorte en van de heerschappij der inwonende zonde verlost. Zie Joh. 3:5,6; Rom. 6:11, enz.

Joh 3.5,6 Ro 6.11

14) een levende hoop,

Dat is, een hoop des eeuwigen levens of ene levendmakende hoop, een hoop die in ons wakker en vast is en alle zwarigheden overwint, waaronder ook het geloof, waaruit deze hoop ontstaat, wordt begrepen.

15) door de opstanding

De apostel schrijft hier onze wedergeboorte aan de opstanding van Christus toe, niet om Zijn dood uit te sluiten, want daardoor zijn wij met God verzoend, en door de kracht van deze dood is onze oude mens ook gedood; maar omdat deze verzoening ons door Christus' opstanding wordt toege‰igend, en de nieuwe mens in ons wordt verwekt, gelijk Paulus Rom. 6:4, en vervolgens breder verklaart. Zie ook de aantekeningen op Rom. 4:25.

Ro 6.4 4.25
16) in de hemelen

Dit zegt de apostel, omdat vele Joden een aards koninkrijk onder den Messias verwachten.

17) in de kracht Gods

Of door.

18) bewaard wordt door

Het Griekse woord betekent een bewaring, die door uitgezette wachten geschiedt. Zo is dan de kracht Gods gelijk een wacht en sterkte, waarmede wij tegen onze geestelijke vijanden rondom bezet zijn. Zie Ps. 34:7,8, en Ps. 91:1,2; Joh. 10:28,29.

Ps 34.6,7 91.1,2 Joh 10.28,29

19) geopenbaard te

Dat is, u in het openbaar gegeven en medegedeeld. Zie 1 Joh. 3:2.

1Jo 3.2

20) in den laatsten tijd.

Dat is, in den uitersten dag, als Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden.

21) In welke gij u

Namelijk God. Of in welke; namelijk zaak.

22) (zo het nodig is)

Dat is, zo het Gods wil is, dien wij ons gaarne moeten onderwerpen; en zo zulks dienstig is tot onze zaligheid; 1 Cor. 11:32.

1Co 11.32

23) verzoekingen;

Dat is, verdrukkingen of vervolgingen, gelijk Jak. 1:2.

Jas 1.2
24) die veel kostelijker

Dat is, van meerdere kracht en waarde dan de beproeving des gouds door het vuur. Zie Job 23:10; Jak. 1:3.

Job 23.10 Jas 1.3

25) bevonden worde

Namelijk als gij daardoor beproefd en standvastig in het geloof gebleven zijt, niettegenstaande alle bezoekingen; zie Matth. 24:13.

Mt 24.13

26) tot lof, en eer,

Namelijk in den hemel voor God, gelijk Rom. 2:7; en dit wordt gesteld tegen smaad en oneer, die de wereldse mensen menen dat zij den gelovigen door de vervolging aandoen.

Ro 2.7

27) in de openbaring

Zie hiervoor 1 Petr. 1:5.

1Pe 1.5
28) niet gezien hebt,

Anderen lezen niet gekend hebt; namelijk naar het vlees. Hetwelk ook voor een teken van de vrucht van het ware geloof gesteld wordt; Joh. 20:29; 1 Joh. 4:20.

Joh 20.29 1Jo 4.20

29) u verheugt met een

De gelovigen bedroeven zich ook in de verdrukkingen, gelijk 1 Petr. 1:6 gezegd is, omdat zij niet ongevoelig zijn in de kastijdingen; maar verheugen zich in den troost van den Geest, dien zij daardoor gevoelen, Rom. 5:3,4, en in het overdenken van de blijde uitkomts derzelve. Zie Hebr. 12:11.

1Pe 1.6 Ro 5.3,4 Heb 12.11

30) onuitsprekelijke en

Dat is, die van de gelovigen door de werking van den Heiligen Geest, zelfs in het midden der verdrukkingen beter gevoeld dan met den mond voor anderen kan uitgesproken worden. Zie Joh. 14:17; Filipp. 4:4.

Joh 14.17 Php 4.4

31) heerlijke vreugde;

Grieks verheerlijkte vreugde; dat is, die in dit leven uit goede en heerlijke oorzaken spruit en in het toekomende met de eeuwige heerlijkheid zal gemengd zijn. En deze eigenschap wordt hier gesteld tegen de wereldse vreugde, die dikwijls met oneer gemengd is en gewoonlijk tot schande uitvalt; Filipp. 3:19.

Php 3.19
32) het einde uws

Of het loon van uw geloof; alzo genoemd, omdat dat op het einde van den arbeid ons uit genade zal worden gegeven. Zie hiervan in de gelijkenis Matth. 20:1, enz.

Mt 20.1

33) der zielen.

Hoewel deze zaligheid, die wij door Christus verwerven, den gehelen mens toekomt, zo wordt zij nochtans der zielen genoemd, omdat in dit leven en na dit leven deze zaligheid in de ziel begint, die na de opstanding der doden ook het lichaam zal gemeen gemaakt worden; Filipp. 3:20,21.

Php 3.20,21
34) Van welke zaligheid

Namelijk ons door Christus verworven, om hier en hiernamaals te genieten; zie Hand. 3:24, en Hand. 10:43, enz.

Ac 3.24 10.43

35) ondervraagd en

Want de profeten, door Gods Geest daarvan onderricht zijnde, hebben altijd meer en meer daarvan gepoogd te weten; zie hiervan voorbeelden Jes. 63:1, enz.; Dan. 9:24, enz.; Luk. 10:24.

Isa 63.1 Da 9.24 Lu 10.24

36) van de genade,

Zo noemt de apostel de vervulling der beloften, die in het Evangelie geschied is, gesteld tegen de blote voorbeelden en voorzeggingen van deze genade; zie Joh. 1:17.

Joh 1.17
37) hoedanigen tijd

Dat is, niet alleen de genade zelf is van hen onderzocht maar ook de tijd, wanneer die over het huis van Isra‰l zou komen; zie Gen. 49:10; Jes. 11:1; Dan. 9:24.

Ge 49.10 Isa 11.1 Da 9.24

38) de Geest van

Dat is, de Heilige Geest, door wien de heilige mannen Gods gedreven zijn geweest en gesproken hebben, 2 Petr. 1:21; welke hier Christus' Geest genoemd wordt, omdat Hij van Christus voortkomt, en Hij Hem van den Vader, niet alleen tot de apostelen, maar ook tot de profeten heeft gezonden. Zie Joh. 12:41, en Joh. 15:26, vergeleken met Hand. 28:25; waarom Hij ook de Geest van den Zoon genoemd wordt; Gal. 4:6.

2Pe 1.21 Joh 12.41 15.26 Ac 28.25 Ga 4.6

39) heerlijkheid daarna

Grieks de heerlijkheden.

40) dat zij niet zichzelven,

De apostel spreekt hier van de zaak zelf, namelijk van Christus' komst in het vlees, Zijn lijden en Zijn heerlijkheid, gelijk in 1 Petr. 1:11 is uitgedrukt, niet van de vruchten en werkingen derzelve in ons, die de gelovigen van het Oude Testament zowel als wij hebben ontvangen, gelijk hiervoor meermalen in aangewezen.

1Pe 1.11

41) Die van den hemel

Namelijk op den Pinksterdag naar de profetie van Jo‰l; Jo‰l. 2:28; Hand. 2:4,16,17.

Joe 2.28 Ac 2.4,16,17

42) in welke dingen

Namelijk waarvan hij in 1 Petr. 1:12 en in 1 Petr. 1:11 heeft gesproken.

1Pe 1.12,11

43) de engelen

Namelijk vanwege de verwondering en het vermaak, dat zij hebben in het erkennen van Gods veelvoudige wijsheid, die Hij gebruikt in het werk onzer verlossing en in de uitdeling Zijner genade over de gemeente, gelijk Paulus verklaart Ef. 3:10; en de apostel schijnt hier te zien op het voorbeeld van de ark des verbonds, waarover twee cherubijnen met uitgestrekte vleugels en gebogen hoofden naar den genadestoel of het verzoendeksel gedurig zagen. Zie Exod. 25:20; Hebr. 9:5.

Eph 3.10 Ex 25.20 Heb 9.5
44) Daarom opschortende

Dewijl de apostel 1 Petr. 1:4, gezegd had, dat deze hoop in den hemel wordt bewaard, zo komt hij in dit andere deel van dezen zendbrief, en vermaant hen, dat zij dan zullen pogen daartoe te komen door den voorgestelden weg, en alle hindernissen of belemmeringen, die hun in hun verstand zouden mogen voorkomen, op te schorten en van zich te weren, gelijk de lieden van dien tijd hun lange klederen met gordels aan hun lenden opschortten, om te vaardiger hun weg te gaan.

1Pe 1.4

45) nuchteren zijnde,

Dit doet de apostel daarbij, gelijk ook Christus, Luk. 21:34, omdat een mens, die met spijs en drank overladen is, even onbekwaam is om geestelijke dingen te betrachten als om zijn weg snel te vervolgen. Zie ook 1 Thess. 5:6.

Lu 21.34 1Th 5.6

46) volkomenlijk op

Dat is, vast en oprecht.

47) toegebracht wordt

Grieks die u gebracht; dat is, toegebracht, of aangeboden wordt.

48) in de openbaring

Namelijk ten uitersten dage, gelijk hiervoor 1 Petr. 1:7. Anderen verstaan het van de genade, die ons door het Evangelie nu geopenbaard en aangeboden wordt.

1Pe 1.7
49) Als gehoorzame kinderen,

Namelijk van God. Grieks als kinderen der gehoorzaamheid.

50) gelijkvormig aan

Dat is, wandelt niet gelijk gij tevoren deedt, toen gij u gelijkvormig maakte der begeerlijkheden, die in uwe onwetendheid waren. Zie dergelijke Rom. 12:2; Ef. 2:3.

Ro 12.2 Eph 2.3

51) onwetendheid waren;

Dat is, Joodse en wereldse blindheid voor uw bekering tot Christus.

52) tot enen Vader

Namelijk als oprechte kinderen. Zie Jak. 2:7.

Jas 2.7

53) Dengene, Die zonder

Dat is God den oppersten rechter.

54) aanneming des persoons

Grieks aanneming des aanschijns; waarvan zie de aantekeningen Hand. 10:34.

Ac 10.34

55) uwer inwoning;

Het Griekse woord Paroikia betekent een inwoning voor een tijd in een plaats die ons vaderland niet is, gelijk te zien is Luk. 24:18, Hebr. 11:9; onze inwoning die hier is in het lichaam op de aarde, buiten den hemel, die eigenlijk ons vaderland is. Zie 2 Cor. 5:1,6.

Lu 24.18 Heb 11.9 2Co 5.1,6
56) van de vaderen

Hij spreekt ten dele van de kwade voorbeelden van velen hunner voorvaderen, gelijk Ezech. 20:18; Hand. 7:51; ten dele van vele ijdele en Farizese overleveringen, waarnaar zij zich meer voegden dan naar Gods geboden, gelijk doorgaans in het Evangelie te zien is.

Eze 20.18 Ac 7.51
57) als van een

Dat is, als die is een onbestraffelijk en onbevlekt lam; een sacramentele wijze van spreken, waardoor hetgeen van het paaslam gezegd was op Christus wordt geduid, omdat het paaslam een voorbeeld van Christus was, 1 Cor. 5:7; gelijk ook de andere lammeren, die tot dagelijkse zoenoffers zonder vlek moesten verkoren worden. Zie Num. 28:3; Joh. 1:29.

1Co 5.7 Nu 28.3 Joh 1.29
58) voorgekend is

Dat is, tevoren verordineerd, namelijk tot een Middelaar en verzoening voor onze zonden. Zie ook van dit woord Rom. 8:29, en Rom. 11:2, en hiervoor 1 Petr. 1:2.

Ro 8.29 11.2 1Pe 1.2

59) geopenbaard is

Namelijk in het vlees; 1 Tim. 3:16.

1Ti 3.16

60) om uwentwil,

Dat is, om uwer zaligheid wil. Zie hiervan Hebr. 11:40, en de aantekeningen aldaar.

Heb 11.40
61) door Hem gelooft

Namelijk Christus. Want wij kunnen geen vertrouwen op God hebben, dan door het geloof in Christus, die alleen onze Middelaar en de weg is tot den Vader; Joh. 14:6.

Joh 14.6
62) in de gehoorzaamheid

Dat is, door het geloof, hetwelk door het gehoor des Evangelies en door den Heiligen Geest in u is gewrocht. Zie Hand. 15:9.

Ac 15.9

63) vuriglijk lief

Grieks uitstrekkelijk; dat is, met een uitgestrekte of uitgespannen liefde.

64) rein hart;

Dat is, oprecht, ongeveinsd.

65) niet uit vergankelijk,

Namelijk gelijk uw eerste geboorte is geweest. Want al wat uit het vlees geboren is, dat is vlees; Joh. 3:6.

Joh 3.6

66) onvergankelijk zaad,

Zo wordt het woord des Evangelies genoemd, omdat het met de onberouwelijke werking van den Heiligen Geest gevoegd is, en dat de wedergeboorte, die daardoor in ons teweeg wordt gebracht, onvergankelijk is. Zie Rom. 11:29: Filipp. 1:6; 1 Joh. 5:4,18, enz.

Ro 11.29 Php 1.6 1Jo 5.4,18

67) door het levende

Of door het Woord Gods, die daar leeft, en in der eeuwigheid blijft.

68) alle vlees

Dat is, alle mensen uit vlees geboren; of alle natuurlijke mensen.

69) is als gras,

Dat is, verwelkt of vergaat als gras.

70) alle heerlijkheid

Bij Jes. 40:6, waaruit deze plaats gehaald wordt, staat: al de goedertierenheid des mensen; dat is, al de heerlijkheid, waarmede God den natuurlijken mens uit zijn goedertierenheid nog versiert, namelijk in zaken de wereldse wijsheid en eer aangaande.

Isa 40.6

71) is als een bloem

Namelijk die wel een korten tijd schoon staat maar haast verdwijnt, gelijk terstond wordt verklaard.

72) Maar het Woord

Namelijk van het Evangelie, waarvan Jesaja in die plaats profeteert.

73) blijft in der

Namelijk ten opzichte van zijn vernieuwende, wederbarende en zaligmakende kracht, gelijk hiervoor 1 Petr. 1:23 is aangetekend. Zie ook Joh. 3:6; Jak. 1:21.

1Pe 1.23 Joh 3.6 Jas 1.21

74) dit is het Woord,

Namelijk van het Evangelie. Zie 2 Cor. 3:6, enz.

2Co 3.6
Copyright information for DutKant