1 Peter 4
1) in het vlees Dat is, in zijn menselijke natuur, gelijk 1 Petr. 3:18. 1Pe 3.18 2) geleden heeft, zo Namelijk tot verzoening en wegneming onzer zonden. 3) wapent u ook met Dat is, sterkt u, namelijk tegen alle aanvechtingen en verleidingen des vleses, des duivels en der wereld. 4) wie in het vlees geleden heeft, Dat is, wie der zonde gestorven is of wie zijn vlees en verdorven natuur gekruisigd en gedood heeft; zodat het woord vlees en het woord lijden hier anders worden genomen dan in de voorgaande woorden, door een wijze van spreken bij de Grieken genoemd Antanaclasis, die in de Schrift zeer gebruikelijk is. 5) opgehouden van de zonde; Namelijk om die voortaan niet meer te dienen. Zie hiervan breder Rom. 6:3, enz.; gelijk ook 1 Petr. 4:2 verklaart. Ro 6.3 1Pe 4.2 6) der mensen, maar Dat is, der natuurlijke en onwedergeboren mensen. Zie Ef. 2:3. Eph 2.3 7) die overig is in Namelijk na onzen doop en bekering. 8) den voorgaande tijd Namelijk die onze bekering in onze onwetendheid voorgegaan is. 9) der heidenen wil Dat is, hoewel wij Joden waren nochtans geleefd hebben naar de gewoonte of lusten der heidenen, waar wij onder woonden; niet dat de apostel zelf juist zo geleefd had, maar hij spreekt zo bij een wijze van spreken, die communicatie wordt genoemd. 10) gruwelijke afgoderijen; Of ongeoorloofd, onbehoorlijk. Dit wordt daar niet bij gedaan als of er enige afgoderij ware, die niet gruwelijk of ongeoorloofd is; maar om uit te drukken de afgrijselijkheid der afgoderij, waartoe de Joden zich van de heidenen, waar zij onder woonden, ook dikwijls lieten verleiden om hun te behagen. 11) zij zich vreemd houden, Namelijk onbekeerde Joden en heidenen. 12) en [u] lasteren; Dat is, scheiden of lasteren u en de leer, omdat gij deze navolgende, niet doet gelijk zij. 13) de levenden en de doden. Dat is, alle mensen. Zie Hand. 10:42. Ac 10.42 14) doden Namelijk die ten tijde van Noach geleefd hebben, en nu dood zijn, waarvan hij hiervoor 1 Petr. 3:19,20, heeft gesproken; die Noach lasterden, omdat hij niet deed gelijk zij, namelijk huwelijken, eten, drinken, enz., zonder bedenken van Gods toekomende straf, gelijk Christus daarvan ook spreekt Matth. 24:37,38. 1Pe 3.19,20 Mt 24.37,38 15) het Evangelie Namelijk door Noach, den prediker der gerechtigheid; namelijk om hen daardoor tot bekering van zulk een zorgeloos leven te brengen. 16) geoordeeld worden Dat is, gestraft of gekastijd worden, gelijk 1 Cor. 11:31,32. Namelijk door den zondvloed, dien God over het gehele menselijke geslacht wilde doen komen. Anderen verstaan dit van de doding des vleses en van het geestelijke leven des Geestes. Doch de eerste verklaring komt met de woorden hier en met 1 Petr. 3:19 beter overeen. 1Co 11.31,32 1Pe 3.19 17) naar den mensen Grieks naar de mensen; dat is naar den uitwendigen stand van de mensen in deze wereld. 18) in het vlees, Dat is, in het lichaam, door het benemen van hun tijdelijk leven. 19) leven zouden Namelijk zo zij Noach hoorden en zijne vermaning waarnamen, en zich daarvan bekeerden. 20) naar God Dat is, voor God, of naar Gods genade, die hun werd aangeboden. 21) in den geest. Dat is, naar de ziel en in hunnen geestelijken stand; gelijk het kan zijn; hoewel Petrus dit niet klaar zegt, dat enigen zich in het einde nog bekeerd hebben, ziende dat God zijn straf reeds over hen zond. Immers blijkt hieruit, dat God daarom Noach hun tot een prediker heeft gezonden, om hen tot bekering te noden, opdat, zo hunne lichamen vergingen, ten minste hun zielen behouden werden. 22) aller dingen is nabij; Namelijk in deze wereld. En daarom, wil de apostel zeggen, moeten wij op onze hoede zijn, opdat ons het laatste oordeel niet overvalle, gelijk de zondvloed de eerste wereld overviel. Zie dergelijke Matth. 24:37; Luk. 21:34. Mt 24.37 Lu 21.34 23) zal menigte van Namelijk onder de mensen, alzo de liefde alles verdraagt, alles ten beste duidt, alles vergeeft. En dezen zin eist duidelijk de plaats Spreuk. 10:12; waar de apostel deze woorden uitneemt. Want het is alleen de verdienste van Christus, die onze zonden voor het oordeel Gods bedekt; 1 Joh. 2:1,2. Pr 10.12 1Jo 2.1,2 24) zonder murmureren. Namelijk dat u zulks te moeilijk of te lastig valt, gelijk de mensen licht plegen te doen. 25) gelijk hij gave Namelijk van God. Waaronder ook de verscheiden roeping tot gebruik dezer gaven wordt verstaan; gelijk Ef. 4:8. Eph 4.8 26) spreekt, [die spreke] Dat is, Gods woord de gemeente of in het openbaar en algemeen, of in het bijzonder voorstelt en uitlegt tot lering, troosting en vermaning, enz. 27) als de woorden Gods; Dat is, met allen ernst en eerbied, gelijk het betamelijk is Gods Woord te spreken. 28) dient, [die diene] Of, bedient, die bediene. Want hij spreekt hier van het ambt der diakenen en diakonessen. Zie dergelijke Rom. 12:6,7,8. Ro 12.6,7,8 29) als uit kracht, Dat is, met ernst en ijver, gelijk die van Godswege zulks doet; mild, gelijk die door Gods zegen doet hetgeen hij doet; en in nederigheid, gelijk zulks doende niet uit zijn eigen krachten maar daartoe van God, die een oorsprong alles goeds is, krachten verkrijgende. 30) houdt u niet vreemd Grieks zijt geen vreemdelingen; dat is, laat u niet vreemd dunken, of verwondert u niet gelijk vreemden plegen, wanneer hun iets ongewoons overkomt. Gelijk ook 1 Petr. 4:4. 1Pe 4.4 31) de hitte [der verdrukking] Het Griekse woord pyrosis betekent een werking van het vuur tot beproeving. 32) het lijden van Christus, Dat is, aan de verdrukkingen die wij naar het voorbeeld van Christus en om Zijnentwil lijden. Of die Christus lijdt in Zijn leden. Zie Rom. 8:17; 2 Cor. 1:5; Col. 1:24; Hebr. 11:26. Ro 8.17 2Co 1.5 Col 1.24 Heb 11.26 33) [alzo] verblijdt u; Namelijk dat gij waardig geacht zijt om Christus' wil, en naar Zijn voorbeeld te lijden. Zie Matth. 5:12; Hand. 5:41. Mt 5.12 Ac 5.41 34) de Geest der heerlijkheid, Dat is, die u met heerlijkheid als kinderen Gods versiert, gelijk Hij de Geest der waarheid, der wijsheid, enz., ook elders wordt genaamd; Jes. 11:2; Joh. 16:13. Isa 11.2 Joh 16.13 35) [de Geest] van God Dat is, die ons God door Christus en om Christus' wil mededeelt, in ons als Zijn leden woont en ons derhalve Christus in dezen gelijkvormig maakt. 36) hen aangaat, Namelijk uwe verdrukkers. 37) Hij wordt wel gelasterd, Namelijk deze Geest, die deze vrijmoedigheid in u baart. 38) Hij wordt verheerlijkt. Namelijk als gij in het midden van de verdrukking Zijn kracht en vertroosting in u gevoelt, en daardoor bij anderen bewijst. Zie Matth. 10:19; Luk. 12:11; Joh. 14:16,17. Mt 10.19 Lu 12.11 Joh 14.16,17 39) of kwaaddoener, Namelijk van enige andere soort van kwaad, waarover de burgerlijke wetten der mensen plegen te straffen. 40) die zich met eens Dat is, met een anders ambt of zaken, uit bemoeizucht of albestierigheid, waardoor dikwijls verwarringen, twisten en scheuringen voortkomen, en derhalve ook strafbaar is. 41) die schame zich niet, Namelijk over het lijden, of over de schande, die Hem daarom aangedaan wordt. 42) het oordeel beginne Dat is, de kastijdingen. Want gelijk de verdrukkingen zijn beproevingen der gelovigen, zo zijn ook die hun kastijdingen, ten aanzien van Gods hand, die deze roeden gebruikt tot hun best. Zie Hebr. 12:6, enz. Heb 12.6 43) van het huis Gods; Dat is, van de huisgenoten Gods of van Zijne gemeente; Hebr. 3:1, enz. Heb 3.1 44) welk zal het einde Dat is, hoe vreeslijk zal, enz. 45) nauwelijks zalig Dat is, niet dan door veel strijd, vele verdrukkingen, benauwdheden, beproevingen en kastijdingen, Matth. 7:13,14. Anderszins gaat de zaligheid der gelovigen, die door het geloof in Christus gerechtvaardigd zijn en door Zijn Geest geheiligd, naar Gods belofte zeker en gewis. Zie Rom. 8:33. Mt 7.13,14 Ro 8.33 46) zondaar Dat is, de onboetvaardige zondaar; Ps. 1:1; Joh. 9:31. Ps 1.1 Joh 9.31 47) verschijnen? Namelijk om in Gods oordeel te bestaan; Ps. 1:5. Ps 1.5
Copyright information for
DutKant