1 Samuel 25:24
35) zij viel aan zijn voeten Tot een teken van ootmoedige eerbieding. Zie dergelijke 2 Kon. 4:27. 2Ki 4.27 36) mijn zij de misdaad, Alsof zij zeide: Straf mij inplaats van mijn man en al die anderen, die gij voorgenomen hebt te straffen. 37) uw dienstmaagd Dat is, mij. Proverbs 31:1
1) van den koning Dat is, die dezen koning tot een vermaning gegeven zijn geweest en van hem aangenomen, opgetekend en aldus nagelaten tot aller mensen onderwijzing. 2) Lemuel; Die ook genoemd wordt Lemoel, onder Spreuk. 31:4, welk woord betekent zoveel als tot, of voor God; dat is, die God toebehoort of toegeigend is. Het algemeen gevoelen is dat door dezen te verstaan is de koning Salomo, die ook genaamd was Jedidja, dat is, de beminde des Heeren; zie 2 Sam. 12:25, en de aantekening. Pr 31.4 2Sa 12.25 3) last, Zie boven Spreuk. 30:1. Pr 30.1 4) zijn moeder Namelijk Bathseba, van wie zie 2 Sam. 11:3; 1 Kon. 1:11, en 1 Kon. 2:13, enz. 2Sa 11.3 1Ki 1.11 2.13 5) onderwees. Te weten eer hij koning geworden was, of terstond daarna. Acts 18:26
59) den weg Gods Zie Hand. 18:25. Ac 18.25 60) bescheidenlijker uit. Dat is, overvloediger in alle delen der leer, van stuk tot stuk. 1 Corinthians 14:34
112) zwijgen; want het is Dat is, openlijk niet spreken tot de gemeente, al zijn zij ook met goede kennis begaafd. Zie 1 Cor. 11:5. 1Co 11.5 113) te spreken, maar Namelijk openlijk in de gemeente iets te leren of voor te stellen. Zie 1 Tim. 2:12. 1Ti 2.12 114) onderworpen te zijn, Namelijk den mannen, om van hen onderwijzing te ontvangen. Want die een ander in openbare vergaderingen onderwijst, heeft daardoor enig gezag over of boven dengene, die onderwezen wordt. 115) de wet zegt. Namelijk Gen. 3:16. Ge 3.16
Copyright information for
DutKant