1 Thessalonians 1
52) die onrecht doet, Namelijk hetzij heer of dienstknecht. Dit doet de apostel daarbij, om de ontrouwe dienstknechten te waarschuwen en de trouwe te vertroosten, dat God eenmaal wraak zal doen over de hardigheid eniger heren, daar zij hier onder moeten staan. 53) het onrecht dragen, Dat is, de straf van het onrecht, gelijk 2 Cor. 5:10. 2Co 5.10 54) aanneming des persoons. Of, aanneming. Zie hiervan de aantekeningen Matth. 22:16; Hand. 10:34. Mt 22.16 Ac 10.34 1) Silvanus Deze wordt ook Silas genaamd, Hand. 17:4, en is gedurig metgezel van Paulus geweest in de reizen door de landschappen van Macedoni, Griekenland en andere landen; Hand. 15:16. Ac 17.4 15.16 2) Thessalonicensen Van de ligging dezer stad, en van de bekering en oprichting dezer gemeente, zie het begin Hand. 17. 3) in Dat is, den naam van God den Vader en van Jezus Christus belijden. Zie Joh. 17:3 of, die door de kracht Gods des Vaders in Christus is geroepen. Waardoor de ware gemeente wordt onderscheiden van heidenen en joden. Joh 17.3 4) genade Zie van dezen groet Rom. 1:7. Ro 1.7 5) altijd Dat is, op alle gelegenheid, en zo dikwijls als wij bidden. 6) het Of, uw werk des geloofs; dat is, uw geloof dat God in u werkt, en dat niet ledig is, maar zijne vruchten en werkingen voortbrengt. Gelijk de arbeid der liefde voor de arbeidzame liefde en de verdraagzaamheid der hoop, voor de lijdzame en verdraagzame hoop wordt gesteld. Zie 1 Cor. 13:13; Gal. 5:6; Jak. 2:17, enz. 1Co 13.13 Ga 5.6 Jas 2.17 7) voor Sommigen voegen dit bij het voorgaande woord gedenkende, alzo dat dit de zin is: gedenkende in onze gebeden voor God. Anderen voegen het bij de naastvoorgaande woorden, geloof, liefde en hoop voor God, om de oprechtheid derzelve te kennen te geven, alzo dat zij als in Gods tegenwoordigheid zich in deze deugden bevlijtigden. Zie dergelijke wijze van spreken Gen. 17:1; Luk. 1:6. Ge 17.1 Lu 1.6 8) uwe Namelijk waarmede gij uitverkoren zijt ten eeuwigen leven, Hand. 13:48; 1 Cor. 1:26, enz.; hetwelk hij uit de voorgaande en volgende merktekenen bewijst en besluit. Ac 13.48 1Co 1.26 9) van Deze woorden kunnen f bij het woord geliefde gevoegd worden, namelijk geliefde van God; of bij het woord verkiezing. Zie 2 Thess. 2:13. 2Th 2.13 10) ons Dat is, onze prediking des Evangelies. 11) in kracht Dat is, vergezelschapt geweest met krachtige wondertekenen onder u en de werking des Heiligen Geestes in u; Mark. 16:20; 1 Cor. 2:4, enz. Mr 16.20 1Co 2.4 12) in den Dat is, ingevingen des Heiligen Geestes, waarmede de gelovigen begaafd werden, gelijk te zien is Hand. 19:6, of, door de inwendige werkingen des Heiligen Geestes in hunnen harten waardoor het geloof in het is gewrocht Hand. 16:14. Ac 19.6 16.14 13) in vele Enigen verstaan dit van de verzekerdheid des geloofs in de Thessalonicensen zelven; doch hetgeen volgt schijnt mede te brengen dat hier gesproken wordt van de verzekerdheid die Paulus in zijn predikatin betoond heeft, tot overtuiging van de conscientin der uitverkorenen, niettegenstaande al de zwarigheden, die hem daarom overkwamen, waarop ook de verzekerheid des geloofs in de uitverkorenen is gevolgd. 14) onze Hij spreekt hier, gelijk ook meermalen tevoren in het getal van velen, omdat hij in het begin van den brief Silvanus en Timotheus bij zich heeft gevoegd. 15) en Namelijk in het verdragen van verdrukkingen, gelijk de volgende woorden uitwijzen. Zie 1 Cor. 11:1. 1Co 11.1 16) des Heiligen Dat is, door den Heiligen Geest in u gewrocht. Want verdrukking moeten somwijlen ook anderen lijden, maar daarover verheugd te zijn, omdat zij Christus hierin gelijkvormig worden, is een werk van den Heiligen Geest in de gelovigen. Zie Hand. 5:41; Rom. 5:3, enz. en Rom. 14:17; Filipp. 1:29. Ac 5.41 Ro 5.3 14.17 Php 1.29 17) voorbeelden Of, exempelen, patronen; namelijk van standvastigheid en lijdzaamheid. 18) van Dat is, het gerucht van Gods Woord is door uw doen en voorbeeld bekend geworden. 19) in alle Namelijk rondom Macedoni en Achaje. 20) uw Dat is, de belijdenis en vruchten uws geloofs. Zie Rom. 1:8. Ro 1.8 21) uitgegaan Dat is, geboodschapt of ruchtbaar geworden. 22) iets Namelijk om anderen zulks bekend te maken, of u bij anderen daarover te prijzen. 23) zij Namelijk de gelovigen, die uit andere landen of gemeenten tot ons komen. Zie 1 Thess. 1:7. 1Th 1.7 24) hoedanigen Hoe vlijtig en ijverig gij ons tot u hebt ingelaten, en het woord des Evangelies hebt aangenomen. Zie Hand. 17:4. Ac 17.4 25) van de Dat is, van den dienst der afgoden. 26) den levenden Door den eersten titel wordt God van de stomme beelden en andere levenloze schepselen, die de heidenen dienden, onderscheiden; door den anderen titel van de versierde goden, die uit de mensen of andere levende schepselen van hen tot afgoden waren opgeworpen. 27) uit de hemelen Namelijk in Zijn tweede toekomst, om te oordelen de levenden en de doden. 28) verlost Namelijk door Zijne verdienste en kracht, en zalig maakt hier en hiernamaals eeuwiglijk. 29) toorn Dat is, straf en wraak, die Hij ten uitersten dage zal oefenen tegen alle ongelovigen. Zie Matth. 3:7; Rom. 1:18, en Rom. 5:9. Mt 3.7 Ro 1.18 5.9
Copyright information for
DutKant