2 Chronicles 15
1) kwam In het Hebreeuws staan de woorden aldus: En Azaria de zoonvan Oded, de Geest Gods was op hem. 2) Oded. Een profeet, hier tevoren, naar het algemeen gevoelen, genaamd Jedi, boven, 2 Kron. 9:29, en Iddo, boven, 2 Kron. 12:15, en is te onderscheiden van een anderen profeet genaamd Oded, die ten tijde van den koning Hizkia geleefd heeft, onder, 2 Kron. 28:9. 2Ch 9.29 12.15 28.9 3) uit, Te weten, uit Jeruzalem. 4) Asa tegen, Hebreeuws, voor het aangezicht van Asa; dat is, Asa tegen, of tegemoet; alzo 1 Kron. 12:17, en onder, 2 Kron. 28:9. Hij ging den koning tegemoet, toen hij wederkeerde naar Jeruzalem van den slag der Moren. 1Ch 12.17 2Ch 28.9 5) is met ulieden, Dat is, Hij helpt u en geeft u victorie tegen uw vijanden. Zie boven, 2 Kron. 14:12,13,14, en vergelijk Deut. 20:1; Joz. 1:5; Ps. 118:6; Jer. 20:11, enz. Men kan dit ook in den toekomenden tijd vertalen: De Heere zal met u zijn, enz. Of in den verledenen: De Heere is met u geweest. 2Ch 14.12,13,14 De 20.1 Jos 1.5 Ps 118.6 Jer 20.11 6) met Hem zijt; Dat is, zijn zuiveren godsdienst voorstaat en de afgoderij uitroeit. 7) zoekt, Zie boven, 2 Kron. 11:16. 2Ch 11.16 8) van u gevonden Hebreeuws, u, of, voor u gevonden worden. Alzo onder, 2 Kron. 15:4,15. Dat is, u dadelijk bijwezen met zijn genade, troost en hulp. Alzo Deut. 4:29; Spreuk. 8:17; Jes. 55:6; Jer. 29:13,14. 2Ch 15.4,15 De 4.29 Pr 8.17 Isa 55.6 Jer 29.13,14 9) verlaat, Zie boven, 2 Kron. 12:1. 2Ch 12.1 10) zal u verlaten. Dat is, dadelijk u zijn genade, troost en hulp onttrekken. Alzo onder, 2 Kron. 24:20; Ps. 71:9,11. 2Ch 24.20 Ps 71.9,11 11) Isral Sommigen nemen dit van de twaalf stammen in het algemeen, ten tijde der richters, enz. Anderen duiden het op de tien stammen en hun staat en gelegenheid, waarin zij geweest zijn van dien tijd af, dat zij van den huize Davids afgeweken waren. Zie 1 Kon. 12:28,29,30, enz. 1Ki 12.28,29,30 12) waren God, Hebreeuws, den God der waarheid; dat is, zonder openbaren reinen godsdienst. 13) was er geen Dat is, het ging niet wel in Isral. 14) die uitging, Versta, degenen, die in Isral wonende, van de ene plaats in de andere moesten trekken, en die van buiten inkwamen om daar voor een tijd te verkeren en te handelen. 15) beroerten Zie het boek der Richteren, en voorts 1 Kon. 14:10,11, en 1 Kon. 15:27,29, en 1 Kon. 16. 1Ki 14.10,11 15.27,29 16) die landen; Te weten, die onder Isral waren. 17) Dat volk Dat is, dat zij door verscheiden vijanden zijn verdrukt geweest ten tijde der richters en door inlandse onenigheden de een den ander versmeten, verbraken en verdierven, nadat zij van Juda waren afgezonderd. Anderen nemen 2 Kron. 15:3,4,5,6 als een profetie van het toekomende, vergelijk met Hos. 3:4,5, enz. 2Ch 15.3,4,5,6 Ho 3.4,5 18) met allen angst Te weten, de Isralieten; zie 1 Kon. 16:21. 1Ki 16.21 19) weest gij sterk, Dat is, gaat kloekmoediglijk voort in het herstellen en reformeren van den rechten en zuiveren godsdienst, u spiegelende aan de voorverhaalde exempelen. 20) uw handen Zie de verklaring dezer manier van spreken 2 Sam. 4:1. 2Sa 4.1 21) loon Te weten, niet uit waarde van hun werk, dat zij God schuldig waren, maar uit de genade en gunst Gods, die de goede werken der zijnen beloofd heeft, om Christus' wil, loon te geven. 22) Oded, Boven, 2 Kron. 15:1, wordt deze profetie toegeschreven aan Azaria, den zoon van Oded; daarom, deze profeet moet f twee namen gehad hebben, f zijn profetie is niet alleen de zijne geweest, maar ook zijns vaders, die sommigen menen dat te dier tijd nog geleefd heeft. 2Ch 15.1 23) verfoeiselen Dat is, de gruwelen der beelden, die nog ergens in het openbaar of in geheime plaatsen en huizen overgebleven waren. Zie van enige dezer gruwelen 1 Kon. 11:7, en 2 Kon. 23:13. 1Ki 11.7 2Ki 23.13 24) steden, Zie boven, 2 Kron. 13:19. 2Ch 13.19 25) altaar Mitsgaders, gelijk men meent, het voorhof der priesters, waarin het altaar stond; welk voorhof daarom het nieuwe voorhof genoemd wordt onder, 2 Kron. 20:5. 2Ch 20.5 26) voorhuis Zie 1 Kon. 6:3; idem, boven, 2 Kron. 3:4, en onder, 2 Kron. 29:7. 1Ki 6.3 2Ch 3.4 29.7 27) het ganse Dat is, al degenen, die tot deze twee stammen behoorden. 28) vielen Te weten, van de koningen Israls, met wie zij uit haat hunner afgoderij geen gemeenschap wilden hebben. 29) derde maand, Genaamd Sivan, Esth. 8:9,meest overeenkomende met onzen Mei. In deze maand viel het pinksterfeest, waarvan het bevel Gods te zien is Exod. 23:16, en Exod. 34:22; Deut. 16:9. Es 8.9 Ex 23.16 34.22 De 16.9 30) gebracht Te weten, uit den slag der Moren. Zie boven, 2 Kron. 14:13,14,15. 2Ch 14.13,14,15 31) zij Deze manier van spreken schijnt te wijzen op het gebruik, hetwelk men eertijds in het maken van verbonden gehad heeft. Daar werden enige beesten geslacht, en deze daarna in stukken gedeeld, door welke de bondgenoten midden door traden, enz. Zie hiervan breder Gen. 15:17. Ge 15.17 32) met hun ganse hart Zie 1 Kon. 2:4. 1Ki 2.4 33) luider stem Hebreeuws, groter. 34) gejuich, Dat is, vreugdegeluid; alzo 1 Sam. 4:6; 2 Sam. 6:15; Ezra 3:11. 1Sa 4.6 2Sa 6.15 Ezr 3.11 35) met hun ganse hart Zie 1 Kon. 2:4. 1Ki 2.4 36) Hij werd Zie boven, 2 Kron. 15:2. 2Ch 15.2 37) moeder Versta, zijn grootmoeder, zijns vaders Abia's moeder, weduwe van Rehabeam, 1 Kon. 15:2, en boven, 2 Kron. 13:2, waar zij Michaja genoemd wordt. 1Ki 15.2 2Ch 13.2 38) hij zette Namelijk, Asa. 39) afgrijselijken Hebreeuws, Miflezeth. Zie van dezen afgod 1 Kon. 15:13. 1Ki 15.13 40) Kidron. Zie 1 Kon. 2:37. 1Ki 2.37 41) De hoogten De hoogten waren ten meesten dele uit Juda wel weggedaan, boven, 2 Kron. 14:5, maar niet uit Isral, dat is, uit het land van Isral, dat onder den koning Asa was. 2Ch 14.5 42) Isral, Versta, de landschappen, steden en lieden, die van het koninkrijk Israls onder Juda waren; van welke zie boven, 2 Kron. 13:19, en 2 Kron. 15:8,9, en vergelijk onder, 2 Kron. 17:2, en 2 Kron. 19:4, en 2 Kron. 21:2,4. 2Ch 13.19 15.8,9 17.2 19.4 21.2,4 43) volkomen Hoe deze volkomenheid te verstaan is, zie 1 Kon. 15:14. 1Ki 15.14 44) de geheiligde Zie Lev. 5:15. Le 5.15 45) geen oorlog Te weten, tussen Asa en het koninkrijk Israls. 46) van het koninkrijk Dat is, van het koninkrijk van Juda, alzo het verdeeld was van het koninkrijk Israls, waarvan Asa nu koning was; want hier worden niet uitgedrukt de jaren, in welke Asa geregeerd heeft, maar in welke het koninkrijk van Juda geduurd heeft, nadat de tien stammen daarvan afgeweken waren. De jaren worden aldus gerekend: Rehabeam heeft geregeerd zeventien jaren, boven, 2 Kron. 12:13; zijn zoon Abia drie jaren, boven, 2 Kron. 13:2; hier bijgevoegd vijftien jaren van Asa's regering, boven, 2 Kron. 15:10, maken tezamen vijf en dertig jaren. 2Ch 12.13 13.2 15.10
Copyright information for
DutKant