2 Chronicles 15:2

3) uit,

Te weten, uit Jeruzalem.

4) Asa tegen,

Hebreeuws, voor het aangezicht van Asa; dat is, Asa tegen, of tegemoet; alzo 1 Kron. 12:17, en onder, 2 Kron. 28:9. Hij ging den koning tegemoet, toen hij wederkeerde naar Jeruzalem van den slag der Moren.

1Ch 12.17 2Ch 28.9

5) is met ulieden,

Dat is, Hij helpt u en geeft u victorie tegen uw vijanden. Zie boven, 2 Kron. 14:12,13,14, en vergelijk Deut. 20:1; Joz. 1:5; Ps. 118:6; Jer. 20:11, enz. Men kan dit ook in den toekomenden tijd vertalen: De Heere zal met u zijn, enz. Of in den verledenen: De Heere is met u geweest.

2Ch 14.12,13,14 De 20.1 Jos 1.5 Ps 118.6 Jer 20.11

6) met Hem zijt;

Dat is, zijn zuiveren godsdienst voorstaat en de afgoderij uitroeit.

7) zoekt,

Zie boven, 2 Kron. 11:16.

2Ch 11.16

8) van u gevonden

Hebreeuws, u, of, voor u gevonden worden. Alzo onder, 2 Kron. 15:4,15. Dat is, u dadelijk bijwezen met zijn genade, troost en hulp. Alzo Deut. 4:29; Spreuk. 8:17; Jes. 55:6; Jer. 29:13,14.

2Ch 15.4,15 De 4.29 Pr 8.17 Isa 55.6 Jer 29.13,14

9) verlaat,

Zie boven, 2 Kron. 12:1.

2Ch 12.1

10) zal u verlaten.

Dat is, dadelijk u zijn genade, troost en hulp onttrekken. Alzo onder, 2 Kron. 24:20; Ps. 71:9,11.

2Ch 24.20 Ps 71.9,11

2 Chronicles 15:12

31) zij

Deze manier van spreken schijnt te wijzen op het gebruik, hetwelk men eertijds in het maken van verbonden gehad heeft. Daar werden enige beesten geslacht, en deze daarna in stukken gedeeld, door welke de bondgenoten midden door traden, enz. Zie hiervan breder Gen. 15:17.

Ge 15.17

32) met hun ganse hart

Zie 1 Kon. 2:4.

1Ki 2.4

2 Chronicles 15:15

35) met hun ganse hart

Zie 1 Kon. 2:4.

1Ki 2.4

36) Hij werd

Zie boven, 2 Kron. 15:2.

2Ch 15.2

Psalms 69:32

45) aangenamer

Hebr. beter; dat is, bevalliger.

46) os

Dat is, offeranden van beesten. Zie Ps. 40:7, en Ps. 50:13,14,15.

Ps 40.6 50.13,14,15

47) klauwen]

Zie Lev. 11:3.

Le 11.3

Jeremiah 50:4

12) Isra‰ls komen,

Voorzoveel als deze belofte de uiterlijke verlossing uit de gevangenschap van Babel mag aangaan, kan men dit verstaan van degenen, die van de tien stammen in het land overgebleven zijnde, daarna met die van Juda en Benjamin gevankelijk zijn weggevoerd naar Babel, en met hen uit de gevangenschap zouden wederkeren. Zie 1 Kron. 9:3, en Neh. 11:3. Aangaande het geestelijke, dat in dezen het voornaamste is, zie boven Jer. 3:18, met de aantekening.

1Ch 9.3 Ne 11.3 Jer 3.18

13) wenende zullen zij henengaan,

Vanwege hunne onwaardigheid en Gods onverdiende grote genade.

Amos 5:4

6) leeft.

Dat is, gij zult bevinden dat gij zekerlijk zult leven; zie van zulke beloften Spreuk. 3:3; Ps. 37:3; Ezech. 16:6, met de aantekening. Alzo in Amos 5:6.

Pr 3.3 Ps 37.3 Eze 16.6 Am 5.6
Copyright information for DutKant