‏ 2 Chronicles 20

1) [anderen]

Namelijk, de Syri‰rs, 2 Kron. 20:2, en de Edomieten, die op het gebergte Se‹r woonden, 2 Kron. 20:10.

2Ch 20.2,10

2) benevens

Of, buiten af van de Ammonieten. Anders, over, of bezijden. Anders, want met hen, namelijk de Moabieten, waren van de Ammonieten; te weten enigen. Anderen verstaan dat Ammonim 2 Kron. 20:1 en 2 Kron. 26:8 een bijzonder volk is, onderscheiden van de kinderen Ammons.

2Ch 20.1 26.8
3) der zee,

Versta, de Zoutzee of Dode zee, welke was de oostpale des Joodsen lands, Joz. 15:5. Zie van deze zee Gen. 14:3.

Jos 15.5 Ge 14.3

4) Hazezon-thamar,

Zie #Gen. 14:7.

Ge 14.7
5) stelde zijn aangezicht,

Dat is, had een vast voornemen in zijn hart. Gelijk men het aangezicht des lichaams wendt naar de plaats waar men wezen wil, alzo keert men en zet men de gedachten des geestes op het werk, dat men doen wil. Zie 2 Kon. 12:17.

2Ki 12.17

6) den HEERE

Anders, van den Heere [hulp] te zoeken. Den Heere te zoeken, is hier zoveel als Hem vuriglijk aan te roepen. Alzo Ps. 34:5, en Ps. 78:34, enz. Elders wordt deze manier van spreken meer in het algemeen genomen. Zie boven, 2 Kron. 11:16.

Ps 34.4 78.34 2Ch 11.16

7) riep

Te weten, opdat een ieder te bekwamer zou zijn om God te bidden voor den welstand des lands en de afkering der vijanden, en om een openbaar getuigenis te geven van ootmoed en berouw over hun voorgaande zonden, en van een oprecht voornemen om in het toekomende zich te beteren. Vergelijk Richt. 20:26; 1 Sam. 7:6, en 1 Sam. 31:13; 2 Sam. 1:12; 1 Kon. 21:9 en de aantekening, Neh. 9:1; Esth. 4:16; Jo‰l. 2:15.

Jud 20.26 1Sa 7.6 31.13 2Sa 1.12 1Ki 21.9 Ne 9.1 Es 4.16 Joe 2.15
8) [hulp]

Of, [antwoord].

9) stond

Te weten, in het uiterste en grote voorhof, genaamd het voorhof des volks, in het koninklijk gestoelte; van hetwelk zie boven, 2 Kron. 6:13.

2Ch 6.13

10) nieuwe voorhof.

Versta, het innerste voorhof, hetwelk was der priesters, hier genaamd het nieuwe, zo men meent omdat Asa het had laten vernieuwen, als hij het brandofferaltaar vernieuwde; boven, 2 Kron. 15:8.

2Ch 15.8
11) zodat niemand

Of, zodat niemand met, of bij, of tegen U is, om zich te stellen; dat is, dat niemand met U in macht te vergelijken is, die zich tegen U zou kunnen stellen.

12) zaad van Abraham,

Dat is, den nakomelingen; zie Gen. 9:9.

Ge 9.9

13) tot in eeuwigheid

Dat is, tot de toekomst van den Messias en de vervulling der wet; zie Gen. 13:15.

Ge 13.15
14) heiligdom

Dat is, een tempel. Alzo wordt de tempel genaamd, Ps. 74:7; Ezech. 45:4; idem de tabernakel van Mozes, Exod. 25:8; Lev. 20:3.

Ps 74.7 Eze 45.4 Ex 25.8 Le 20.3

15) voor Uw Naam,

Dat is, voor U; zie 1 Kon. 5:3; alzo in het volgende.

1Ki 5.3
16) zwaard des oordeels,

Versta, den oorlog, waarmede God pleegt zijn rechtvaardige oordelen en straffen over de mensen uit te voeren. Zwaard, voor oorlog, zie Lev. 26:6, en, oordeel, voor straf, of wraak, Exod. 7:4; Jer. 48:47; Ezech. 14:21; 1 Petr. 4:17, enz.; daarom wordt dit zwaard van den oorlog ook een wrekend zwaard genoemd, Lev. 26:25.

Le 26.6 Ex 7.4 Jer 48.47 Eze 14.21 1Pe 4.17 Le 26.25

17) Uw Naam

Dat is, Gij, o Heere, door de tekenen uwer tegenwoordigheid en de werkingen uwer genade.

18) die van het gebergte Seir,

Hebreeuws, de berg, of, het gebergte Se‹rs; dat is, de inwoners van dat gebergte, welke waren de Edomieten; Deut. 2:5.

De 2.5

19) te trekken,

Te weten, als vijanden, om het volk te beschadigen, of het land in te nemen; doch als vrienden hadden zij wel mogen trekken, indien de Edomieten hun dat niet geweigerd hadden; Num. 20:17,20,21; Deut. 2:4,8,18.

Nu 20.17,20,21 De 2.4,8,18
20) vergelden

Te weten, het goed, dat wij hun gedaan hebben met het kwaad, dat zij, ons nu aandoen willen. Het Hebreeuwse woord is hier voor kwade vergelding genomen; alzo 2 Kron. 32:25; Ps. 7:5, enz.; elders ook voor goede, Richt. 9:16; 2 Sam. 19:36; voor beide, 1 Sam. 24:18; Spreuk. 31:12.

2Ch 32.25 Ps 7.4 Jud 9.16 2Sa 19.36 1Sa 24.17 Pr 31.12
21) recht

Dat is, zult Gij hen niet straffen? Alzo richten voor straffen, 1 Sam. 3:13; Ps. 51:6; Ezech. 24:14. Vergelijk Gen. 15:14. Aldus vragende, bidt hij dat God straffe.

1Sa 3.13 Ps 51.4 Eze 24.14 Ge 15.14

22) onze ogen

Dat is, wij vertrouwen op U en verwachten uwe hulp. Alzo Ps. 25:15, en Ps. 123:2, en Ps. 141:8, en vergelijk 1 Kon. 1:20.

Ps 25.15 123.2 141.8 1Ki 1.20
23) voor het aangezicht

Te weten, in het grote voorhof, voor aan het voorhof der priesters, en den tempel. Vergelijk Lev. 1:3.

Le 1.3
24) kwam

Hebreeuws, werd op Jehazi‰l. Alzo Richt. 11:29, en zie de aantekening.

Jud 11.29

25) de Geest des HEEREN

Versta dit van den Geest der profetie. Alzo Num. 24:2; onder, 2 Kron. 24:20.

Nu 24.2 2Ch 24.20

26) Jahaziel,

Die te onderscheiden is van anderen van dezen naam; 1 Kron. 12:4, en 1 Kron. 16:6, en 1 Kron. 23:19.

1Ch 12.4 16.6 23.19
27) de strijd

Dat is, gij zult niet strijden tegen dezen hoop, maar God, dien zij bestrijden als zij tegen u opkomen. Zie onder, 2 Kron. 20:17.

2Ch 20.17
28) tot hen af;

Dit wordt alzo gezegd ten aanzien van de gelegenheid der stad Jeruzalem, die in een hoge plaats gelegen was. Zie Gen. 46:4.

Ge 46.4

29) Ziz;

De naam ener plaats, hebbende de woestijn Engedi oostwaarts, en de woestijn Jeruel, van welke in het einde van 2 Kron. 20:16 gesproken wordt, westwaarts.

2Ch 20.16

30) des dals,

Anders, beek.

31) des HEEREN

Dat is, dat de Heere u toezenden zal.

32) zal met u wezen.

Zie Num. 14:9.

Nu 14.9
33) neigde

Te weten, verklarende alzo dat hij de belofte Gods geloofde en Hem daarvoor dankte.

34) Kahathieten,

Afkomstig van Kahath door Korach. Zij waren wel voortgekomen van Kahatht, 1 Kron. 6:22, doch niet van het priesterlijke huis, maar waren zangers in den tempel.

1Ch 6.22

35) luider stem

Hebreeuws, grote.

36) ten hoogste

Alzo is het Hebreeuwse woord genomen, 1 Kron. 14:2, en 1 Kron. 23:17, en 1 Kron. 29:25, en 2 Kron. 1:1. Anders, naar boven, of in de hoogte.

1Ch 14.2 23.17 29.25 2Ch 1.1
37) woestijn Thekoa;

Zuidoostwaarts gelegen in Jeruzalem, in den stam van Juda.

38) Zijn profeten,

Dat is, aan de beloften Gods, door de profeten in het algemeen verkondigd en in het bijzonder door den profeet Jahazi‰l; zie Exod. 14:31.

Ex 14.31
39) Hij nu

Namelijk, Josafat.

40) heilige Majesteit

Hebreeuws, de majesteit, of de heerlijkheid der heiligheid; dat is, de heilige en heerlijke God, de heilige goddelijke majesteit. Het is een omschrijving des allerhoogsten Gods.

41) voor de toegerusten

Dat is, voor aan het krijgsvolk, dat met zijn wapenen in orde uittoog.

42) Looft den HEERE,

Dit is het begin van Ps. 136, dien zij mogelijk geheel uitgezonden hebben.

43) achterlagen

Het Hebreeuwse woord betekent enig verstoken volk, heimelijk loerende om de vijanden te overvallen. Versta hier dat God een geest der verwarring onder hen gezonden heeft, zodat zij, de een den ander voor vijand houdende, elkander lagen gelegd en vernield hebben, gelijk volgt. Sommigen verstaan hier de heilige engelen, welker dienst God gebruikt voor zijn volk tegen deszelfs vijanden; 2 Kon. 6:17, en 2 Kon. 19:35.

2Ki 6.17 19.35

44) zij werden geslagen.

Te weten, in dier voege als in de voorgaande aantekening is gezegd. Waarmede de profetie van Jehazi‰l vervuld werd; boven, 2 Kron. 20:15,17. Anders, zij versloegen zich; dat is, elkander.

2Ch 20.15,17
45) stonden op

Zie een exempel van gelijke verwarring Richt. 7:22.

Jud 7.22

46) de een den ander

Hebreeuws, de man zijn naaste, of zijn metgezel.

47) wachttoren

Staande op de hoogte van Ziz. Van welke plaats, zie boven, 2 Kron. 20:16. Anders, Mizpa.

2Ch 20.16

48) niemand

Hebreeuws, daar was geen ontkoming geweest; dat is, niemand was ontkomen.

49) en dode lichamen,

Anders, en klederen.

50) kostelijk gereedschap,

Hebreeuws, vaten, of gereedschap der begeerten; dat is dingen die om hun kostelijkheid en schoonheid zeer begeerd worden.

51) totdat zij

Hebreeuws, tot geen draging, of opneming toe.

52) van Beracha,

Dat is, der zegening, of des lofs. Dit dal is gelegen geweest tussen de woestijn Jeruel en de woestijn van Thekoa, in den stam van Juda.

53) tot op dezen dag.

Dat is, de naam duurt nog tot op den tijd, als dit boek geschreven werd.

54) voorspitse

Hebreeuws, in hun hoofd; dat is, vooraan van het ganse heir.

55) tot het huis des HEEREN.

Te weten, in het grote voorhof; om daarmede God te danken voor verkregen victorie.

56) verschrikking

Dat is, die van God toegezonden en zeer groot was. Zie boven, 2 Kron. 14:14, en Gen. 35:5.

2Ch 14.14 Ge 35.5
57) hij was vijf en dertig jaren oud,

Hebreeuws, een zoon van vijf en dertig jaar.

58) wandelde

Dat is, hij volgde de voetstappen zijns vaders, in het voorstaan van den zuiveren godsdienst en in de regering van het koninkrijk. Zie 1 Kon. 15:26.

1Ki 15.26
59) niet weggenomen;

Te weten, niet ganselijk noch alom. Evenwel, een groot deel derzelve had hij weggenomen, boven, 2 Kron. 17:6.

2Ch 17.6

60) zijn hart

Zie boven, 2 Kron. 12:14, en 2 Kron. 19:3.

2Ch 12.14 19.3
61) Jehu,

Zie van dezen profeet 1 Kon. 16:1.

1Ki 16.1

62) Hanani,

Zie ook van dezen, boven, 2 Kron. 16:7.

2Ch 16.7

63) die men hem

Hebreeuws, gemaakt is te doen opgaan op het boek, enz.

64) boek der koningen

Hetwelk inhield de histori‰n, daden en geschiedenissen der koningen Isra‰ls.

65) Tharsis

Zie 1 Kon. 10:22.

1Ki 10.22

66) Ezeon-geber.

Zie van deze stad en haven, 1 Kon. 9:26.

1Ki 9.26
Copyright information for DutKant