2 Chronicles 34:9

22) tot Hilkia,

Te weten, om het bevel des konings hem aan te dienen, rakende de voorgemelde vermaking des tempels en het opbrengen van het geld, daartoe dienende.

23) hogepriester,

Hebreeuws, den groten priester.

24) zij gaven

Namelijk, Hilkia en zijn metgezellen. Zij gaven het in de hand der verzorgers of bestelden over de werklieden, onder, 2 Kron. 34:17.

2Ch 34.17

25) dorpel

Namelijk, des tempels. Anders, de vaten.

26) Manasse

Dat is, der Manassieten en Efra‹mieten.

27) het ganse

Te weten, dat onder het gebied des konings van Juda stond, of hem toegedaan was. Zie boven, 2 Kron. 21:2.

2Ch 21.2

28) waren;

Namelijk, de Levieten, die het geld vergaderd hadden.

2 Chronicles 34:16-17

43) bescheid

Hebreeuws, woord; dat is, bescheid, rapport, antwoord van hetgeen de koning gelast had, boven, 2 Kron. 34:8.

2Ch 34.8

44) Al wat in de hand

Dat is, al wat den Levieten belast en aan hun zorg overgegeven is.

45) gestort,

Hebreeuws, gegoten, of gesmolten. Zie 2 Kon. 22:9.

2Ki 22.9

46) maakten.

Of, deden; dat is, den arbeidslieden of werklieden.

Copyright information for DutKant