‏ 2 Corinthians 11

1) in de onwijsheid;

Dit zegt de apostel, niet omdat hij onwijs wilde doen, maar omdat hij zou doen gelijk de onwijzen somwijlen plegen, die hun eigen lof gaarne verbreiden. Doch de apostel heeft het hier moeten doen om den mond te stoppen aan de valse apostelen, die zichzelven boven Paulus verhieven, opdat zij zijn Evangelie alzo zouden verdacht maken en het hunne aanprijzen, en bij die van Corinthe te beter zouden gehoor krijgen.

2) ja ook verdraagt mij.

Of, maar gij verdraagt mij ook.

3) ijverig over u met

Of, jaloers.

4) ijver Gods;

Of, jaloezie.

5) toebereid om

Of, versierd, toegepast, dat is, door de predikatie des Evangelies tot het geloof, en door het geloof tot Christus gebracht, en aan Hem gelijk als ondertrouwd, waarop het geestelijke huwelijk moet volgen. Zie Ps. 45:10; Ezech. 16:8; Hos. 2:18; Ef. 5:23, enz.

Ps 45.9 Eze 16.8 Ho 2.19 Eph 5.23
6) de slang Eva

Dat is, de Satan door de slang.

7) door hare arglistigheid bedrogen

Gr. in; dat is onder schijn van vriendschap en van hen tot meerdere eer en achting te willen brengen.

8) van de eenvoudigheid die

Dat is, oprechtheid; zonder oppronken van menselijke welsprekendheid of bijvoegen van menselijke wijsheid, waar deze valse apostelen hen allengskens mede zochten te verleiden, en van Christus af te leiden.

9) die komt

Hiermede menen enigen dat hij de voornaamste onder die betekent; doch het kan ook in het algemeen verstaan worden voor iemand wie het ook zij.

10) een anderen Jezus

Namelijk waar gij de krachten en vruchten meer van zoudt gevoelen dan van den waren Jezus, dien ik u gepredikt heb; en zo ook in het volgende. Anderszins zo vervloekt de apostel zelfs een engel uit de hemel, die anders zou prediken; Gal. 1:8. Hij zegt dat dit bij ene wijze van toelating van ene zaak, die evenwel niet zijn kan, om hen tot meerder achterdenken te brengen.

Ga 1.8

11) met recht.

Gr. wel.

12) dan de uitnemendste

Sommigen nemen dit als van de valse apostelen gezegd, die zichzelven voortreffelijker hielden dan de apostelen zelf. Doch het kan ook wel van de ware apostelen genomen worden, die onder de anderen uitmuntten, wier autoriteit en navolging dezen te Corinthe valselijk voorwenden, waarom de apostel zichzelven met dezen vergelijkt. Zie dergelijke Gal. 2:6,9.

Ga 2.6,9
13) slecht ben in woorden,

Gr. Idiotes. Zie van dit woord 1 Cor. 14:16. Namelijk gelijk deze roemen van hunne welsprekendheid en menselijke wijsheid mij nageven. Want anders, zo gaat de eenvoudige stijl des apostels in kracht en goddelijkheid alle menselijke welsprekendheid en schriften verre teboven. Zie 1 Cor. 1:25, en 1 Cor. 2:4,5.

1Co 14.16 1.25 2.4,5

14) onder u openbaar

Of, aan u, in u; namelijk door de krachten, gaven en werkingen, die gij door ons Evangelie ontvangen hebt.

15) vernederd heb,

Namelijk om mijzelven met mijn eigen handen te onderhouden, zonder u te bezwaren, Hand. 18:3. En het schijnt, dat deze valse apostelen hetzelfde ook Paulus kwalijk hebben nageduid, alsof hij zich daarmede verachtelijk onder hen gedragen had, of die van Corinthe niet genoeg geacht had, om van hen zijn onderhoud te willen ontvangen; op welke beide hij daarna bescheidenlijk antwoordt.

Ac 18.3

16) verkondigd heb?

Gr. ge‰vangeliseerd.

17) beroofd, bezolding

Dat is, van hen ontvangen, dat gij schuldig waart te geven.

18) om u te bedienen;

Gr. tot uwer bediening.

19) lastig gevallen.

Het Griekse woord betekent eigenlijk iemand alzo te drukken, dat hij het gevoel verliest, gelijk een lid dat slaapt of verdoofd is. Anderen zetten het over: ledig zijn tot iemands nadeel. Zie van hetzelfde woord 2 Cor. 12:13,14.

2Co 12.13,14
20) de broeders vervuld

Namelijk die mededienaars van Paulus waren, 2 Cor. 8:16,18, en 2 Cor. 9:3. Zie ook Filipp. 4:15.

2Co 8.16,18 9.3 Php 4.15

21) en zal [mij nog alzo]

Namelijk ook voortaan alzo, gelijk de volgende woorden verklaren.

22) De waarheid van Christus

Dat is, zo waarachtig als de waarheid van Christus in mij is. Een wijze van eedzwering. Zie Rom. 9:1.

Ro 9.1

23) verhinderd worden.

Gr. gestopt, toegestopt, of opgestopt, gelijk een weg met een tuin of heg toegestopt wordt, dat is, verhinderd, of benomen, of opgehouden wordt. De reden waarom Paulus het in Achaje, waar Corinthe de hoofdstad van was, niet anders heeft willen doen, wordt in 2 Cor. 11:12 verklaard.

2Co 11.12
24) niet liefheb?

Namelijk alsof ik u daarmede verachtte, gelijk u deze mensen willen wijsmaken.

25) God weet het.

Namelijk dat ik u liefheb.

26) gelijk als wij.

Sommigen duiden dit alzo, alsof deze valse apostelen ook de gemeenten voor niet dienden, gelijk Paulus; doch dit strijdt met hetgeen 2 Cor. 11:20 van hen getuigd wordt. De mening dan is dat Paulus daarom ook zonder vergelding in de gemeenten van Achaje wil dienen, opdat, zo hij veranderde van doen, en bezolding van hen ontving, deze lieden niet zouden roemen, dat zij daarin deden gelijk Paulus en de zijnen, die wel in het eerst voor niets schenen gediend te hebben, wanneer zij nog slecht en klein waren onder hen, maar als zij vrijmoediger en van meerder aanzien geworden waren, ook hunne bezolding namen, zowel als zij; tot welken roem hij hun geen gelegenheid wil geven.

2Co 11.20
27) in apostelen van

Dat is, den schijn en gedaante van de apostelen van Christus aannemende, alsof zij hen wilden navolgen.

28) in een engel

Dat is, in de gedaante van een heiligen engel, die bij God woont in het eeuwige licht; gelijk daartegen het rijk des Satans een rijk der duisternis genaamd wordt, en zijne woonplaats duisternis, Col. 1:13; 2 Petr. 2:4; Jud.:6.

Col 1.13 2Pe 2.4
29) einde zal zijn naar

Dat is, de eindelijke vergelding of beloning. Zie Matth. 25:41; alzo wordt dit woord ook genomen 1 Petr. 1:9.

Mt 25.41 1Pe 1.9
30) dat ik onwijs ben;

Namelijk zo ik mijzelven ga vergelijken met deze lieden, dewijl zij met hun roemen mij daartoe dwingen.

31) doch zo niet,

Dat is, zo gij oordeelt dat ik hierin niet wijs doe, hoort mij tenminste in mijne onwijsheid, gelijk gij anderen hoort; een wijze van spreken bij toelating genomen.

32) niet naar den Heere,

Dat is, niet gelijk den Heere waardig is, of zijnen dienaren, namelijk zo gij de uitwendige woorden alleen aanziet, en niet op het doel of einde let, waarom ik zulks doe, hetwelk is om mijn apostelschap onder u tegen deze roemers te verdedigen, dat ik van des Heeren wege ook gehouden ben te doen.

33) vasten grond der roeming.

Gr. zelfstandigheid der roeming. Of, vertrouwen, vrijmoedigheid. Zie 2 Cor. 9:4.

2Co 9.4
34) naar het vlees,

Dat is, van zaken, die den uitwendigen staat des mensen aangaan.

35) dewijl gij wijs zijt.

Dat is, wijs meent te zijn; een wijze van spreken, wanneer men het ene zegt en het tegendeel verstaat, tot berisping en verbetering van dezulken.

36) zo u iemand

Dit zegt de apostel, gelijk ook het volgende van de valse apostelen, die hoog spraken en zich als heren onder hen gedroegen, met groot gevolg en pracht, en daarentussen de gemeente verachtten en uitmergelden.

37) in het aangezicht slaat.

Dat is, de meeste oneer, smaadheid en verachting aandoet; dat is bij gelijkenis gesproken.

38) naar oneer,

Dat is, wat aangaat de oneer, of om der oneer wil, of tot oneer.

39) gelijk of wij zwak

Dat is, alsof het waarachtig ware, als dezen zeggen dat wij zwak en verachtelijk onder u waren geweest. Anderen zetten het over: gelijk dat wij zwak zijn geweest; dat is, dat wij verachtelijk onder u zijn geweest, hetwelk zij ons ook tot oneer nazeggen.

40) stout is

Dat is, stoutelijk handelt of spreekt.

41) Ik ben boven [hen]:

Dat is, ik heb in den dienst van Christus meer gedaan, geleden en uitgestaan dan zij, hetwelk hij met de volgende voorbeelden bewijst.

42) doods- [gevaar]

Gr. doden; dat is, merkelijke gevaren des doods. Zie dergelijke wijze van spreken 1 Cor. 15:31, en 2 Cor. 1:10.

1Co 15.31 2Co 1.10
43) veertig [slagen]

Paulus ziet hier op de wet, Deut. 25:3, waar geboden wordt, dat de rechters niet meer dan veertig slagen in het straffen zouden laten geven, welk getal de Joden, opdat zij dat niet zouden teboven gaan, zo gaven zij een minder.

De 25.3
44) met roeden gegeseld

Of, met stokken geslagen; namelijk, van de heidense overheden, boven de vijf maal, dat ik van de Joden alzo geslagen ben geweest, waarvan hij in 2 Cor. 11:24 heeft gesproken.

2Co 11.24
45) moordenaars, in

Of, straatschenders.

46) van [mijn] geslacht,

Gr. uit mijn geslacht, namelijk der Joden, gelijk uit de tegenstelling der heidenen blijkt.

47) van de heidenen,

Gr. uit.

48) in de stad,

Dat is, in de steden, tenware men de stad van Jeruzalem hierdoor verstond, die om hare uitnemendheid alzo hier kan genoemd worden.

49) die van buiten zijn,

Dat is, die van degenen, die buiten de gemeenten zijn, aangedaan worden. Of, die mij naar den uitwendigen mens aangedaan worden.

50) overvalt mij dagelijks

Gr. mijne overvalling die dagelijks is.

51) is er zwak, dat ik niet

Of, wie wordt er beangst of verdriet aangedaan.

52) zwak ben?

Hij spreekt hier niet van zwakheid in het gemoed of geloof, dewijl hij hen allen moest troosten en sterken, maar van den angst en het medelijden, dat hij met hen had.

53) brande?

Namelijk met een brandende ijver voor de ere Gods en de zaligheid dergenen, die ge‰rgerd worden.

54) mijner zwakheid.

Dat is, mijner tegenspoeden en benauwdheden, namelijk omdat ik daardoor tot gevoel en bevinding van Gods genade, die mij daarin meer en meer sterkt, gebracht word.

55) weet dat ik niet lieg.

Een wijzen van eedzweren, of aanroeping Gods tot getuige van hetgeen hij zegt; gelijk 2 Cor. 1:23.

2Co 1.23
56) De stadhouder

Gr. de overste des volks; namelijk tegen mij opgewekt zijnde van de Joden. Zie Hand. 9:24,25.

Ac 9.24,25
57) over den muur

Of, dood.

Copyright information for DutKant