‏ 2 Corinthians 2

1) in droefheid tot

Dat is, om u en mij te bedroeven door de kerkelijke straffen, die tegen enigen onder u moeten geoefend worden.

2) indien ik ulieden

Dit zegt hij, omdat wanneer een lid der gemeente moet gestraft worden, al de andere leden daarvoor zich moeten bedroeven. Zie 1 Cor. 5:2.

1Co 5.2
3) ditzelfde heb

Namelijk van het wegnemen en beteren der gebreken onder u.

4) geschreven,

Namelijk in mijn eersten brief, 2 Cor. 5.

5) van degenen, van

Dit zegt hij niet alleen van den bloedschender, maar van al de Corinthi‰rs, die deze en andere gebreken onder zich hadden geduld.

6) dat mijne blijdschap u

Dat is, de oorzaak van mijne blijdschap, namelijk het weren van zodanige ergernissen ook zou zijn een oorzaak van uwe blijdschap, wanneer namelijk zulke ergernis zou geweerd zijn en de gemeente in goeden stand gebracht.

7) vele verdrukking en

Of, groten druk. Dit kan verstaan worden, •f van de gelegenheid des tijds, in welken hij den voorgaanden brief schreef, omdat men in den tijd van verdrukking op alles nauwer en beter let, en met meer mededogendheid en rijperen raad schrijft hetgeen men schrijft; •f van de bekommeringen en droefheid, die de apostel in zijn gemoed gehad heeft over zodanige ergernis als onder hen was toen hij den brief schreef.

8) de liefde zoudt

Namelijk die niet kon verdragen dat men zou gevoelen dat gij geen behoorlijk mishagen zoudt hebben in zulke fouten. Of dat gij u aan zulk ene fout zoudt schuldig maken.

9) niet mij bedroefd, maar

Namelijk alleen.

10) ten dele (opdat

Dat is, enigszins. Zo spreekt de apostel van deze fout, niet om die te verkleinen, maar omdat deze persoon nu behoorlijk leedwezen daarvan had, en hij hen tot weder aanneming van denzelven terstond vermanen zou.

11) deze bestraffing genoeg,

Dit verstaan sommigen van de uiterste kerkelijke straf of ban, die de apostel bevolen had dat men tegen dezen mens zou oefenen, 1 Cor. 5:3, en verstaan het woord genoeg van den korten tijd, welken hij deze straf zou hebben gedragen. Doch anderen menen uit al de omstandigheden van dezen tekst dat deze mens nu door de regeerders der gemeente vermaand en ernstig bestraft zijnde, den kerkelijken ban met zijne boetvaardigheid is voorgekomen, alzo de ban de uiterste straf is der kerken, en die niet alleen voor velen, maar voor de gehele gemeente moest geschieden, en dat de Corinthi‰rs Paulus' raad door Titus hierover hebben begeerd, wat zij nu verder, alzo hij boetvaardig was, in zijne zaak doen zouden, gelijk blijkt uit het volgende 7e hoofdstuk; waarop hij antwoordt dat deze bestraffing van velen, dat is, van de regeerders der gemeente gedaan, waarop zulk ernstig leedwezen was gevolgd, nu genoeg was, en dat zij hem voorts weder zouden opnemen, om hem door te grote droefheid niet tot wanhoop te brengen.

1Co 5.3
12) vergeven en

Dat is, niet verder tegen hem handelen, maar hem weder aannemen en van de uiterste straf ontslaan. Deze woorden van Paulus zien niet op enige macht der kerk om de zonden voor God te vergeven, hetwelk God alleen toekomt, maar om volgens Gods Woord te verklaren dat den boetvaardige de zonden voor God vergeven zijn, en dienvolgens denzulken te vertroosten en zijne ontbinding voor de gemeente, die door hem ontsticht was, te verklaren. Zie Matth. 18:18; Joh. 20:23.

Mt 18.18 Joh 20.23

13) verslonden.

Dat is, tot zulk ene droefheid vervalt, dat hij daardoor in wanhoop geraken zou.

14) bid ik u dat gij

Of, vermaan.

15) de liefde aan hem

Namelijk die Christus tegen den boetvaardigen zondaar wil bewezen of bevestigd hebben; Matth. 18:21,22.

Mt 18.21,22
16) uwe beproeving mocht

Dat is, een proef van u nemen, en daaruit uwe oprechtheid verstaan in dit stuk.

17) in alles gehoorzaam zijt.

Dat is, in het onderhouden van al de geboden van Christus, waarvan dit er ook een is. Zie Matth. 16:19, en Matth. 18:15.

Mt 16.19 18.15
18) vergeeft, [dien vergeef]

zie hiervan de verklaring 2 Cor. 1:7.

2Co 1.7

19) om uwentwil,

Dat is, om mijne eenstemmigheid met u in het waarnemen van Christus' bevelen en onze onderlinge liefde hierin te betonen.

20) voor het aangezicht van

Dat is, oprecht als in Christus' tegenwoordigheid, die alles ziet en hoort. Of, in den persoon Christus, gelijk dit woord in het voorgaande hoofdstuk, 2 Cor. 1:11, is genomen, dat is in den naam van Christus. Zie 2 Cor. 5:20.

2Co 1.11 5.20

21) over ons geen

Of, opdat wij van den Satan niet worden overvallen, overwonnen, ingenomen. Het Griekse woord betekent meer krijgen of hebben dan iemand toekomt, wordt van de gierigaards voornamelijk gebruikt, en is ene gelijkenis, genomen van de gierige kooplieden, die alle gelegenheden zoeken om de mensen te bedriegen.

22) Zijne gedachten zijn

Dat is, zijne listen, raadslagen of aanslagen, 2 Cor. 10:5, die somwijlen door te grote slapheid der kerktucht de zondaren in slaap zoekt te wiegen, en somwijlen door te grote strengheid tot wanhoop te brengen.

2Co 10.5
23) Troas kwam

Van deze plaats en reis van Paulus, zie breder Hand. 16:8, enz.

Ac 16.8

24) ene deur geopend

Dat is, gelegenheid. Zie 1 Cor. 16:9.

1Co 16.9

25) geen rust gehad

Namelijk om daar zeer lang stil te zijn, hoewel Paulus aldaar ook ene gemeente gesticht heeft, gelijk blijkt uit 2 Cor. 2:14 en uit 2 Tim. 4:13.

2Co 2.14 2Ti 4.13
26) allen tijd doet

Dat is, hetzij wij langen tijd, hetzij korten tijd in ene plaats het Evangelie prediken.

27) triomferen

Of, overwonnen.

28) in Christus, en

Dat is, in de zaak van Christus, of door Christus.

29) reuk Zijner

Dat is, het gerucht of de voortgang; ene gelijkenis, genomen van de reukoffers des Ouden Testaments, die, door vuur ontstoken zijnde, zich verspreiden door den tempel en over de vergadering.

30) een goede reuk van

Dat is, aangenaam en welgevallig, omdat Gods barmhartigheid wordt geopenbaard in degenen, die zalig worden, en Zijne rechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan. Zie Luk. 2:34.

Lu 2.34
31) een reuk des doods ten dode;

Dat is, die dodelijk is en hun den dood toebrengt. Niet dat het Evangelie uit zijne natuur iemand den dood toebrengt, want het is een dienst des levens, 2 Cor. 3:6,7, en ene kracht Gods ter zaligheid allen die geloven, Rom. 1:16, maar omdat degenen, die ongelovig zijn, door hun eigen moedwilligheid, zich daartegen stellen, en alzo Gods zwaarder oordeel over zich trekken. Zie Joh. 3:36; 1 Petr. 2:7,8.

2Co 3.6,7 Ro 1.16 Joh 3.36 1Pe 2.7,8

32) bekwaam?

Of, genoegzaam, namelijk uit zichzelven, of door zichzelven, gelijk hierna verklaard wordt 2 Cor. 3:5,6.

2Co 3.5,6
33) dragen niet,

Of, vervalsen niet het Woord Gods. Gr. Kapelenontes, welk woord betekent iets in het klein veil hebben of te koop dragen, en hetzelve, om beter te verkopen, dikwijls een anderen reuk, of smaak, of schijn geven, en wordt bij gelijkenis ook genomen voor iets onder een valsen reuk, of smaak, of schijn gelijk als te koop stellen, welke betekenis hier wel past, dewijl de apostel hier betuigt, dat hij het Evangelie niet oppronkt, of naar der mensen wil en goeddunken buigt of verdraait, maar het in oprechtheid en zuiverheid leert, zonder op het behagen van mensen te zien, Gode de uitkomst daarvan bevelende.

34) uit God, in de

Dat is, uit Gods ingeven en van Gods wege, 2 Cor. 5:19.

2Co 5.19

35) in Christus.

Of, van Christus, dewijl Christus is het gehele wit en voorstel van ons Evangelie; 1 Cor. 2:2.

1Co 2.2
Copyright information for DutKant